Bosbedoening


Het kwam door de troep sijsjes, die met z'n allen een lariksperceel afgraasden. Deze zaadpikkertjes zijn gek op lariks en els, maar ze gaan nooit alleen uit eten. Een stel wandelaars, genietend van de zon op een bankje, keek ook met plezier naar de troep stuiterende vogelbolletjes. Het lariksbosje in de grote boswachterij viel echt op, zodat ik het in de te beschrijven wandelroute meenam -inclusief kans op een sijsjesvoorstelling. Drie weken later zei de boswachter, die de route ter beoordeling had gekregen: "Met een beetje mazzel blijven ze staan, maar daar in de buurt wordt een grote slenk weer uitgegraven. Het meeste bos gaat er af". Een hele bedoening, want het bos gaat over de kop en er komt een natuurterrein met water voor terug. Zo'n negentig jaar geleden was het juist een hele bedoening om dat bos er te krijgen. Boswachterijen zijn bebossingen, bosaanplantingen die vaak ook nog mislukten in de eerste aanleg. Elk bosvak van het 'staatsbos' (zoals de volksmond alle bezit van Staatsbosbeheer betitelt) heeft een eigen geschiedenis. Van stuifzand of hei tot bosplantage en thans van bos tot 'te ontwikkelen' natuurterrein - een bosbedoening die bijna een eeuw aan de gang is.

Het werk van Staatsbosbeheer is in die periode veel breder geworden. Vanouds kenmerkende functies als houtvester zijn verdwenen. In Duitsland is de 'Förster' wel blijven bestaan. In 1939 beschreef men het zo: "De houtvester heeft tot taak te trachten, op gronden van uiteenlopende vruchtbaarheid, zoals die veelal in elke houtvesterij voorkomen, bosschen van waarde te doen opgroeien, die niet alleen den natuurliefhebber bekoren, maar ook den nuchteren econoom kunnen bevredigen en hij moet z.g. hervormen die bosschen, waarvan de groei door enigerlei omstandigheid tot stilstand is gekomen of die zelfs is achteruitgegaan, terwijl hij na velling van de oudste kaprijpe complexen moet toonen wat tot stand kan worden gebracht, indien van de nieuwste inzichten op het gebied van de boschbouwwetenschap gebruik wordt gemaakt. Hij moet zich dus op de hoogte houden van elders in den wereld verkregen uitkomsten en zijn leering daaruit trekken". 

Elke bebossing werd nauwkeurig vastgelegd. Wat er gebeurde is beschreven in het grote boek, tot de jaren vijftig. 'Mijn' lariksperceel staat op een voormalig laag heideveld, zandverstuiving en veen. In 1929 is het 45cm geploegd en drooggelegd. Plaatselijk zat er 20cm veen. Per hectare is bemest met 400kg slakkenmeel en in 1930 is het bezaaid met 2hl eikels plus 10kg beukenootjes per hectare en ingeplant met els, Japanse lariks en fijnspar. Daarna is doorgezaaid met 2kg blauw lupinezaad. Alles is goed aangeslagen. In 1950 heeft de lariks 'goede groei en stand'. De fijnspar doet het slecht, het loofhout goed.

Trouw wordt vermeld waar de uitgezaaide eikels, beukenootjes en dennenzaad vandaan komen. Ook uit welke kwekerij of welk staatsbos het plantgoed gehaald wordt. Behalve uit Drenthe, kwam veel materiaal uit Gelderland of Noord-Brabant. Elke houtvester, boswachter, opzichter en bosarbeider wist dat. Toen me de weg gewezen werd, heette het dat ik achter 'die Brabander' moest zijn. De bijnaam voor een (nu omgevallen) dikke den, opgegroeid uit Noord-Brabants materiaal. Men kčnt zijn eigen bosbedoening!

Jan Tuttel

eerder verschenen in 't Nieuwsblad van het Noorden, 27 maart 2001

 


Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
This material may not be published, broadcast, rewritten or redistributed in any form, including digital,
without the prior consent and written agreement by the author.