Pitrus


Het was even schrikken bij de presentatie van de Atlas van de Drentse Flora. Niet een juweeltje van een zeldzame plant kreeg de meeste aandacht, maar een doodgewoon stukje groen, de pitrus. De pitrus geldt als de algemeenste plant in Drenthe, althans zo is hij geïnventariseerd. Ja, wat is nou een pitrus, want er zijn meer russen en biezen die als stukje doodgewoon groen door het leven gaan. De plant groeit in elk geval op uiteenlopende, vochtige tot natte plaatsen waar de bodem meestal vrij voedselrijk, kalkarm en aan de zure kant is. Zo zegt de Atlas dat. Het wordt helemaal prachtig als de waterstand flink en onregelmatig schommelt, want dan geniet de pitrus ten volle. Als de plant ineens als een gek gaat uitbreiden, weet je dat er iets loos is met de waterstand of met de bodem in de buurt. Het is wèl zo dat deze pitrus de maat geeft voor de achteruitgang in kwaliteit van vele vennen en veentjes en stukjes voormalig hoogveen. Waar vroeger kokmeeuwenkolonies waren (die de zaak flink onderscheten), blijf je nog heel lang de pitrusvegetatie houden.

Ook duikt de plant op in nattige graslanden die na een tijdje niksdoen weer mee mogen doen bij de natuurontwikkeling. Dat betekent vaak dat men er grote graasbeesten op loslaat. Het is in Drenthe een veelgehoord punt van kritiek dat de nieuwe natuurlanderijen zoveel 'rusken' hebben die zich sterk kunnen uitbreiden. Het vee vreet het niet. Een goeie boer schaamde zich vroeger als hij een stuk land had waarin pitrus overheerste. Het duidde op slecht onderhoud. Harm Tiesing gaf vorige eeuw uitgebreide voorschriften hoe je dat spul moet bestrijden en onderdrukken. Nu is pitrus overal, van zandwegen in droge bossen tot bij houtwallen en op de heide. De makers van de Atlas van de Drentse Flora verwachten dat deze plant zich zal handhaven op de reeds veroverde plekken. De nieuwe 'heide'vlakten in Drenthe heten straks dus pitrusvelden. 

Eigenlijk komt dat heel mooi uit. Als het millenniumprobleem toch opduikt bij onze stroomleverancier, dan hebben we in elk het geval het pitje van die pitrus bij de hand. Want hoe dacht u dat de bijnamen 'pitje' voor een lampje of 'zakpit' voor een zaklantaarn in de wereld gekomen zijn? Omdat die pitrus z'n pit vroeger als lampepit diende. Het witte merg in de ronde groene stengel werd er voorzichtig uit gepulkt. Dat pellen gebeurde aan 't eind van de herfst als ze helemaal uitgegroeid maar nog groen zijn. Bruine stengels zijn hard en te droog. Het merg staat als een dun wit staafje dat poreus is en vet of olie opneemt - als lampepit. Het systeem moet al 2000 jaar oud zijn, zeggen Britse bronnen. Er schijnen daar nog oude knijpertjes te zijn, waar je zo'n los biezenkaarsje in kon klemmen. Tijdens perioden zonder elektriciteit en schaarste aan kaarsen in WOII, is op sommige plaatsen in Engeland weer gebruik gemaakt van lampenpitjes uit de pitrus. Of de 'ruskepit' zoals de Groningers zeggen. En al is het gebruik als lampepit verdwenen, de naam bleef en de mogelijkheid ook. Zeker in Drenthe.

 

Jan Tuttel

eerder verschenen in 't Nieuwsblad van het Noorden, 21 november  1999

 


Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
This material may not be published, broadcast, rewritten or redistributed in any form, including digital,
without the prior consent and written agreement by the author.