natuur en landschap
     

 

Zijl, 'pomp', sas en andere sluizen

Noordwest-Overijssel heeft altijd 'tussen twee vuren' gelegen. Figuurlijk gesproken dan, als aanduiding dat het gevaar van twee kanten loerde. Dat gevaar was het water, want daar was altijd wat mee. Er was teveel of te weinig, het stroomde over, of naar de verkeerde plaats of de zoute invloed is te groot. Eeuwenlang hadden de inwoners van dit gebied rekening te houden met de risico's. Aan de westkant loerde Zuiderzee achter de dijk en van de oostkant kwam  water van hoger land afstromen. Dat levert nog steeds verrassingen op, zoals in 1998 bleek. Er komt dan veel water los, dat je toch ergens kwijt moet. De hoogteverschillen op korte afstand zijn aanmerkelijk. De Woldberg is 20 meter hoog en het hoge land van Steenwijkerwold-Paasloo dat de Weerribben begrenst, ligt 10 tot 7 meter hoog. Het nationaal park De Weerribben en de omliggende polders liggen minstens een halve meter onder nul NAP. Kortom, je moest vroeger wat zien te regelen met al dat water, dat immer probeert zijn eigen gang te gaan.

Sloten graven

Heel vroeger, toen men zich hier alleen liet zien om in de woeste wildernis op beesten te jagen, verliep de afwatering geheel natuurlijk. Afstromend water liep via veenbeekjes en riviertjes  naar de Zuiderzee. Bij storm en vloed overstroomde de zee op zijn beurt de uitgestrekte lage vlakten. Daarvan is nog zeeklei onder het veen achtergebleven.

Op de hoge gronden bij Vollenhove kwamen in de 9de,10de eeuw mensen wonen, terwijl in het gebied van het huidige IJsselham begin 12de eeuw de eerste pioniers opdoken. Tegen de zee bouwde men dijken en landinwaarts begon men sloten en greppels graven. Daarmee was het 'geregel met water' voor eeuwig begonnen. Op een gegeven moment moest men aparte weteringen graven voor de waterafvoer naar zee. Omstreeks 1400 liep er al zo'n zijlsloot ter hoogte van (nu) Blankenham naar zee. Door inklinking en oxidatie van de veengrond daalde het bodempeil, waardoor oude afwateringspatronen niet meer klopten. De waterafvoer moest anders ingericht worden.

Begin 15de eeuw werd een nieuwe sluis (zijl) aangelegd in de Zuidwendedijk, op de sloot die noordelijk afwaterde naar het riviertje de Linde. Het was een private onderneming door de familie Osse, zodat in 1437 de naam Ossenzijl in de acten verscheen. En zoals vaak bij een kruising over water door brug of sluis gebeurt, groeide er een nederzetting. Zo is de plaats Ossenzijl tot stand gekomen.

Sluis is zijl

Waterstaters en waterschappers onderscheiden qua functie wel acht soorten sluizen. In Nederland  bestaan voor 'sluis' regionale benamingen, zoals 'sas' in Zeeland en 'zijl' in Groningen en Friesland. Dat laatste woord zit in Noordwest-Overijssel aan zijn zuidgrens. Het duidt op de Friese invloed van de beginperiode. We zien die noordelijke zijl-plaatsnamen vanaf Delfzijl, over bijvoorbeeld Termunterzijl, Dokkummer Nieuwe Zijlen en Tacozijl tot Schoterzijl, Ossenzijl en Blokzijl. Daar houdt het op, want Zwartsluis heet weer gewoon 'sluis'. Veelal betreft het uitwateringssluizen naar (de voormalige)  zee. Hun tweede functie was keersluis tegen het hoge zeewater. Waar het riviertje of de zijlwetering een duidelijke scheepvaartfunctie had, had je tevens schutsluizen. Bij een sluiscomplex van enig belang leidde dat tot een nederzetting met de zijlnaam. Soms ook niet, zoals bij 't Kloosterzijl. 

De Hamsgracht (aan de westrand van het nationaal park) was in de 15d eeuw de grens tussen Blankenham en IJsselham en voerde tevens water naar zee af. Dat ging via Blankenham waar de 'IJsselhammiger-zijll' (1504) in de Zuiderzeedijk lag.  In de loop van de 17de eeuw werkte dit niet meer, zoals eerder geschetst. De Hamsgracht werd noordelijk verlengd tot het riviertje de Linde, waar bij de buurtschap 't Klooster een sluisje kwam, de Kloosterzijl. De inwoners van Blankenham, Ossenzijl en later Paasloo betaalden mee voor deze nieuwe afwatering. Het Kloosterzijl bestaat niet meer, alleen de Kloosterdijk.

Voor de doorgaande scheepvaart is de Kalenbergergracht en de Ossenzijlersloot (met de Ossenzijl) van belang. Verder de Linde op, ligt dan het grote complex van de Driewegsluis en de Mr.Linthorst Homansluis.

Pomp is sluisje

Vooral voor de waterafvoer in het binnendijkse land dienden kleine spilsluisjes. In de 16de eeuw lag tussen Paasloo en Oldemarkt een 'madelanden'-gebied, dat afwaterde op het Mallegat bij Oldemarkt. Hier raakte men in de problemen door verstopte afvoersloten, zodat in 1649 maar liefst 700 'dagmaten' (ruim 390 hectare) blank bleven staan. Vanaf Paasloo kon het water niet meer weg. Via een rechtszaak werd het conflict geregeld. Naast voorschriften over het onderhoud, werd bepaald dat één partij enkele stuwen mocht aanleggen met 'pompen' (kleine sluisjes) om het water regelmatiger te laten afvloeien. In een protocol van een soort lokale waterschapsorganisatie van grondeigenaren langs de Linde werd 'ceelgeld'  en 'dijkgeld' geheven. Het dijkgeld mochten de gecommitteerden zelf houden, want het was bestemd voor het onderhoud van de kade, de zijltjes en de pompen. Het woord pomp voor afwateringssluisje is verdwenen. Alleen de plaatsnaam Kollummerpomp (lokaal: 'De Pomp') bij de vroegere Lauwerszee, doet er aan denken.

Lindesas

Sluizen dienen de waterkering, de afwatering en waterregulering (zelfs om land onder water te zetten, indien nodig!) en natuurlijk de scheepvaart. Zeker als het gaat het bevaarbaar maken van 'moeilijk' water, met wisselende waterstanden. Dat was lang het geval op het riviertje de Linde, dat eerder als waterafvoerstroom ter sprake kwam. De schippers wilden gereguleerd water, de boeren wilden liever dat hun land bevloeid werd door de seizoensoverstromingen. Het meegevoerde slib was hun natuurlijke bemesting en op geïnundeerd land krijgt onkruid ook geen kans.

De Linde stond in open verbinding met de Zuiderzee, wat bij de stormvloed van 1825 rampzalige gevolgen had voor het achterliggende land. Daarna trof men maatregelen. Overijssel liet te Kuinre in de monding van de rivier een waaiersluis als beschermende ‘keersluis’ bouwen. De plannen voor een Lindesluis kwamen begin 19de eeuw tot uitvoering, toen de  Friezen de dijken langs de Linde gingen ophogen. Op Fries gebied -benoorden Oldemarkt- werd toen een sluis gebouwd, de Lindesas. Pas in 1928 verdween bij Kuinre de open verbinding van de Linde met de Zuiderzee. Er werd een schutsluis bijgebouwd,  mede om redenen van nieuw waterpeilbeheer in de regio. Zowel de sluis te Ossenzijl als de Lindesas werd daarmee als waterkering overbodig. De sluis verdween, maar de Sasweg ter plaatse houdt de herinnering levend.

Nieuwe ‘Kuundersluus’

De schutsluis te Kuinre was een goede greep, want de ‘doorvoerhaven’ Kuinre zag jaarlijks 2000 vrachtschepen passeren. Het liep echter anders. Mede door de aanleg van de Afsluitdijk verdween de werking van en en vloed, zodat de natuurlijke haven van Kuinre  binnen korte tijd verzandde. In 1935 leidde dit nog tot protesten van de schipperij. Hoewel de oude havenplaats volgens de Zuiderzeewet recht had op een doorgaande vaarverbinding in de aan te leggen polder, gebeurde het niet. Teruglopende scheepvaart en bezuinigingen lieten dit voornemen sneuvelen. De Noordoostpolder werd tegen het vasteland aangeplant en Kuinre raakte afgesneden van open water. Het oude havenhoofd heeft daar nog bos zien groeien.

De waaiersluis en de schutsluis werden gedeeltelijk afgebroken, de sluiskolken gedempt. Ook de Lindeloop in het stadje werd geheel dichtgegooid. Kuinre “lag als een vis op het droge” en kon ook niet profiteren van de opkomende watersport zoals de andere Zuiderzeestadjes.

In 1984 begon een werkgroep (opgericht door Gert van der Veen, directeur van de plaatselijke basisschool en zeer begaan met het lot van Kuinre) plannen te ontwikkelen voor restauratie van de gedempte sluis om zo een vaarverbinding tussen de Kuinder of Tjonger en de Linde te herstellen. Na veel voorbereidend werk van duwen & trekken, bidden & smeken, overreden & overtuigen en continue goede argumenten aandragen, kwam in 1987 het benodigde budget beschikbaar. Het jaar daarop werd met het werk begonnen en in 1990 werd de nieuwe sluis en de Linde-Tjongerrroute geopend voor de pleziervaart. Dankzij die ‘Kuundersluus’ in het hartje van de stad is er meer leven in de brouwerij. Het havenstadje doet zijn naam weer eer aan. Kuinre is in zijn sas met de sluis!

Jan Tuttel

eerder verschenen in de Natuuractiviteitenkrant seizoen 2000, van het nationaal park De Weerribben

 


Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
This material may not be published, broadcast, rewritten or redistributed in any form, including digital,
without the prior consent and written agreement by the author.