|
De
brug, het kenmerk van de kruising van land- en waterwegen In een land met veel sloten, vaarten en
andere waterwegen kom je pas bruggen tegen, als er ook paden en wegen
lopen voor verkeer te land. Als het meeste vervoer zich echter op het
water afspeelt, kun je heel lang zonder bruggen. Delen van het lage land
in de Kop van Overijssel hebben die situatie nog lang gekend. Daar kwamen
pas voetpaden -en nog later een wegverbinding- als de toestand onhoudbaar
werd. Dat was het geval als vervoer te water niet mogelijk was, bij te
hoog water of als de winter inviel en je niet kon varen en nog niet over
't ijs kon. Dan gingen de kinderen niet naar de school verderop, want ze
konden er niet komen. Het probleem zat niet alleen bij het schoolbezoek.
Bij een dijkdoorbraak van de Zuiderzee zaten de bewoners van geïsoleerde
buurtschappen in de val. In zo'n noodgeval is varen niet mogelijk en
tijdig vluchten overland evenmin (U ziet de kanonnen in Blokzijl en
Blankenham nog staan. Bij overstromingsgevaar werden bewoners van het
achterland gewaarschuwd door kanonschoten en door het luiden der klokken).
De beschreven situatie vormde in 1901 aanleiding voor de bevolking van
Ossenzijl en Kalenberg om het gemeentebestuur te vragen paden aan te
leggen. De buurtschappen Dwarsgracht en Jonen waren tot 1910 niet over
landwegen te bereiken. In Kalenberg verscheen de auto over land eerst in
de jaren vijftig. Voetbruggetjes De paden werden langs de vaarten
aangelegd, zodat over elke zijsloot een plank of vonder moest komen. In
Giethoorn was begin 18de eeuw al een voetpad van de NH kerk tot
het Noordeind, met zóveel vonders dat men dit het 'Vonderpad' noemde. De
officiële naam was Kleine Heerenweg. In Giethoorn waren omstreeks 1800
zeven bruggen bij naam bekend; allen in bezit van particulieren die tol
hieven. In 1852 nam de gemeente het beheer over. In veel streekdorpen langs het water
liggen voetpaden met vonders. De vonders hebben als kenmerk dat ze smal
zijn en dat ze witte kleuren hebben ter geleiding in het donker. Net als
op grote verkeerswegen moet je hier ook binnen de lijntjes blijven, of
binnen de palen. Het scheelt een nat pak. Waar boerderijen aan de overkant van het
water liggen, liggen vanaf het doorgaande pad voetbruggetjes per pand. In
Dwarsgracht, Belt-Schutsloot en Giethoorn is dat mooi te zien. Ook welke
oplossingen men heeft gevonden om de doorvaart niet al te zeer te
hinderen. Er zijn kleine ophaalbrugjes gemaakt en men heeft verhoogde
houten bruggetjes aangelegd. Dit type brugje heet in Groningen en
omstreken een 'hoogholtje'. Een geruwd brugdek, met latjes, kippengaas of
een soort asfaltlaagje moet glijpartijen en bottenbrekerij voorkomen. Het
schuin oplopend houtvloertje kan spekglad zijn. Er zijn ook draaivonders, bijvoorbeeld
in het fietspad langs de Kalenbergergracht. Sommige rondvaartbedrijven
hebben een 'brugdraaier' of 'brugophaler' meefietsen als de boot van de
grote route af wil, de vaarsloten in. Bij vaarexcursies met de open 'bok'
of 'vlot' van Staatsbosbeheer, zie je af en toe alle inzittenden ineens
plat op de bodem duiken. Deze schuiten kunnen net onder de vonders door,
mits iedereen binnenboord zich ter neder werpt. Overvaren Het dorpje Nederland kreeg in 1900 een
voetpad, waarlangs de kinderen in Wetering naar school konden. Het
isolement was dus opgeheven, maar het pad liep dood op de Roomsloot.
Oversteken moest je weer met een bootje. "Eerst tegen 1930, toen de
Roomsloot als doorgaande waterweg weinig meer betekende, kwam er een
voetbrugje met zelfbediening", aldus kroniekschrijver T.R.Stegeman.
Enkele decennia later kwam er een vaste brug. In Belt-Schutsloot liep de weg ook dood
op het water. In de jaren zestig is het voetveer vervangen door een vaste
oeververbinding. In Jonen echter vaart nog steeds het veelbezochte
voetgangers- en fietserspontje. Bruggen bij sluizen Waar men sluizen bouwde, kwam ook een
brug, waardoor hier vaak een centrum van bedrijvigheid ontstond. In oude
stadjes, zie je dat de bruggen nog de oude maat hebben. Ze zijn klein en
smal . Het hedendaagse wegverkeer heeft er moeite mee. Vroeger was het nog
lastiger. In 1913 bouwde men in Blokzijl een nieuwe sluis, die iets vóór
de oude sluis werd gelegd in de havenkolk. Tijdens het schutten van de
schepen hoefde in het vervolg de brug niet meer open te blijven, omdat de
schutkolk vrij kwam te liggen. Het tekent de oude situatie van voorheen,
toen scheepvaartverkeer veel intensiever en belangrijker was dan het
wegverkeer. Als een nieuwe vaart of kanaal gegraven
werd, moesten er bruggen komen. Met bediening, wat tegenwoordig weer
teruggedraaid wordt. Diverse bruggen worden op afstand 'automatisch'
bediend. Klapbrug Sommige bruggen hebben een eigen
geschiedenis, wat kan blijken uit hun namen en bijnamen. Er zijn ook
anekdotes bekend. Zo moest er omstreeks 1550 een brug komen in de
Wolddijk, die als oudste waterkering in het Wiedengebied geldt. Oude namen
hiervoor zijn Barsbekerdijk of Zeedijk. Toen de Arembergergracht gegraven
werd, was een brug nodig. De overlevering meldt dat dit een hoge
ophaalbrug was, een zogenaamde 'klapbrug'. Het verhaal gaat dat deze brug
zoveel lawaai makte bij dat neerklappen, dat de nabijgelegen eendenkooi
'verlopen' raakte. Door het rumoer was het gedaan met de kooirust en dus
met de vangst van de kooiker. Tegenwoordig worden hooguit klappen
uitgedeeld bij bruggen en sluizen als sommige heethoofdige en gestresste
pleziervaarders zich in hun ongeduld verliezen…. eerder verschenen in de Natuuractiviteitenkrant seizoen 2000, van het nationaal park De Weerribben
Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
|