De gloed der Agaten van het Idarwald

Wie in de Hunsrück het dal van de Idar en van de Nahe bezoekt, loopt kans geheel verblind te worden. In de omgeving van de stad Idar-Oberstein is zoveel glitter en glinster van sier- en edelstenen te zien, dat je ogen er zeer van doen.

In die streek bevindt zich het centrum van de industrie die edelstenen, sierstenen en mineralen bewerkt. Vroeger vonden ze de mooie stenen als agaat, jaspis, bergkristal en amethyst in de buurt, maar de mijnen en vindplaatsen in grotten raakten uitgeput. Nu wordt het meeste ruwe sier- en edelgesteente ingevoerd uit verre oorden als Afrika en Zuid-Amerika.

Ze doen er nog van alles mee. Slijpen en polijsten, facetslijpen tot het flonkert en natuurlijk sieraden maken. Overal in de streek zijn edelsteenslijperijen en sieradenmakers. Door het gebied loopt zelfs een toeristische route, de `Deutsche Edelsteinstrasse` die door 17 dorpen voert waar de kostbare gesteenten en mineralen bewerkt worden. Er zijn ontzettend veel kleine bedrijfjes mee bezig.

De rijkdom aan sierstenen is daar zo groot dat diverse fraaigeslepen en gepolijste agaten als deurkruk en raamhanger gebruikt worden. Je ziet ze zelfs als versiering ingemetseld in bushokjes (in het dorp Schauren) en bij terrasmuurtjes!
Er lijkt dus niets aan de hand - en overdag is dat ook zo.

In de dorpjes aan de zuidkant van de beboste bergrug, het Idarwald, gaat overdag iedereen zijn gewone gang. De boer werkt op het land, de bakker bakt brood en de bosarbeiders werken in het woud. De toeristen komen en gaan: soms kopen ze mooie stukken sier- en edelsteen als aandenken. Ze vergapen zich aan de mooiglanzende blauwe, grijze en roodge-kleurde schijven agaat die je overal ziet. Overdag is er niets aan de hand, máár...

Op sommige nachten is het anders. Vooral als de wind door het dal giert en de bomen krakend heen en weer gaan. Bij de afgelegen boerderijen blaffen de honden venijniger dan op andere nachten.
In de dorpen aan de voet van het Idarwald (`Dörfer vor dem Wald` geheten als je de berg over moet naar Morbach toe, en `Dörfer hinter dem Wald` genoemd als je van de Moezel over Morbach naar Idar-Oberstein reist) - in die dorpen dus, sluiten de bewoners de luiken en deuren en kruipen dichter naar de houtkachel.

In zulke nachten komt niemand buiten. Ze raken de deurkruk niet aan. Zij kijken er niet naar. Want in die nachten gloeien de agaten. Alle schijven edelstenen stralen een geheimzinnige gloed uit. Je wilt dan wel van de deurkruk afblijven: je verbrandt je vingers!

De `Gloed der Agaten` is de herinnering aan een spoorloos verdwenen jonge maagd uit een van die `Dörfer vor dem Wald`, langgeleden. Zij was zo oogverblindend mooi en zo zuiver van aard en karakter, dat iedereen stiekem meende dat ze van koninklijken bloede moest zijn.
De edelsteenbewerkers hadden (vanwege hun vak al) oog voor schoonheid. Ze gaven het meisje daarom ook de bijnaam `Edelsteenprinses`. Haar echte meisjesnaam is in de loop der geschiedenis in de vergetelheid geraakt. Ze heette gewoon `Edelsteenprinses`. Alle jongens bewonderden haar, maar bleven op afstand. Zij was te bijzonder voor een dorpsknaap, die koeien hoedde of bakkersknecht was of in de bossen werkte.

Er was echter één oude edelsteenslijper, een meester in zijn vak, die haar maar niet uit zijn hoofd kon zetten. Steeds zag hij haar voor zich of hij nu sliep en droomde of dat-ie werkte. Hij wilde haar graag bij zich hebben. Zij zou alle edelstenen die hij prachtig zuiver en glanzend had geslepen en gepolijst nog overtreffen. Zij was ook mooier en stralender dan het schitterendste sieraad dat hij van zijn edelstenen had laten maken.

De meester-slijper, wat krom van het gebogen liggen aan de grote slijpstenen en enisgzins hijgend-aamborstig door het levenslang werken in de vochtige slijperij, zon op een manier om met de Edelsteenprinses in kontakt te komen. Zònder dat het dorp er een stokje voor zou steken.

Hij wist er wat op.
Hij zou in het gebergte van de Hunsrück, in het Idwarwald een edelsteengrot opnieuw tot leven brengen. Hij zou een vroegere vindplaats inrichten met de kostbaarste, fonkelendste stukken kwartskristal, amethyst, jaspis, jade, lapis lazuli en wat al niet. In het geheim richtte hij op een afgelegen plek die hij nog van vroeger kende, een schitterend onderkomen in. `s Nachts sloop hij zijn huis en werkplaats uit met een fluwelen zak vol kostbaarheden op zijn kromme pokkel.

Maanden lang werkte hij onafgebroken, hij gunde zich amper tijd om te eten.
Na verloop van tijd was hij klaar; hij had een paleisje in een grot gebouwd. Met spiegels van puur bergkristal met facetgeslepen randen, de mooist gebandeerde agaten als deurkruk en alle bestek voorzien van jade-handvatten. Aan de muur haar portret met zilveren filigrain-werk omlijst, waarin kleine rode robijnen flonkerden. Alles was in gereedheid gebracht: zij kon komen.

De meester-edelsteenslijper stuurde haar een uitnodiging om op bezoek te komen op speciaal handgeschept papier, waarop hij met gemalen malachiet een randversiering had vervaardigd. De tekst was middeleeuws gecalligrafeerd, waarbij elke hoofdletter tot een miniatuurtje in kleur was gemaakt. De uitnodiging was een kunstwerk op zich.

Zij kwam inderdaad, omdat ze verstand had van edelstenen en sierstenen en omdat ze bijzondere, mooie stukken ook op waarde kon schatten. Bovendien was de schitterend versierde uitnodiging zo veelbelovend, dat ze echt nieuwsgierig geworden was.
Op een late zomeravond met drukkend, warm weer -langgeleden - bezochten de Edelsteenprinses en de oude slijper het woud en gingen de koele grot, de mooiste edelsteengrot ter wereld, binnen.

Wàt er toen precies gebeurd is, weet niemand. De oude annalen maken gewag van een verschrikkelijk noodweer, waardoor woudbeken buiten hun oevers traden, bomen in het woud ontwortelden en in de dalen en dorpen een onvoorstelbare ravage aanrichtte. Bruggen sloegen door het woeste water weg, huizen en schuren stortten in en wegen en paden waren geruime tijd onbegaanbaar.

Hoe het ook zij: nooit zijn de schone maagd, de Edelsteenprinses, en de oude meester-slijper teruggekeerd. Nooit is er iets van hen of van de grot met kostbaarheden in het Idarwald ontdekt.
Immer weer proberen mannen uit de dorpen aan de voet van het woud de verborgen, legendarische grot op te sporen. Tot op heden zonder enig resultaat. De Edelsteenprinses blijft verdwenen; haar plek onbekend.

Maar nog steeds gloeit op nachten als de wind door het dal giert en de bomen krakend heen en weer gaan, de agaat op. Als herinnering aan de verdwenen Edelsteenprinses. Haar ziel schroeit in de edelsteengloed.
Wie een agaat-deurkruk aanraakt tijdens `het gloeien der agaten` verbrandt zijn vingers. Bij het Idarwald, aan de Deutsche Edelsteinstrasse.

Jan Tuttel

(Edelsteincamp-Schauren/Duitsland - 16-20 Juni 1994)

 


Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
This material may not be published, broadcast, rewritten or redistributed in any form, including digital,
without the prior consent and written agreement by the author.