INDEX 

van dingen & deuntjes

reisverhalen

natuur en landschap

naamkunde

Drentse Aa

volkskunde

paasvuren

Harmjan van Steenwijk

vliegwerk

eem kiek'n

in de smiesterd

wie is wie

gastenboek

over de Tuttels

email Jan Tuttel

email Harmjan van Steenwijk

email WebMaster



Freak ProductionsFreak Productions

Bezoekers:

 

 

laatste update: 12 april 2005 20:27

van Dingen en Deuntjes

 
Goeiemorgen, de laatste zondag van de eerste maand , 31 januari 1999. Gewoon tijd voor het themaprogramma ‘Van Dingen & Deuntjes’, dat u in 1999 weer elke laatste zondag van de maand naar de oren vliegt. Vandaag grijpt het u ook naar de keel, nouja bij ‘het sloekgat’ zeg maar.

We bemoeien ons dit uur met ETEN en wel op twee manieren. We gaan het hebben over WAT we eten, van voedsel tot lekkernijen en van thuis tot buitenshuis eten. Dat eten, dat Wat we eten, is in de loop der jaren ingrijpend veranderd. De maaltijden van vroeger zagen er heel anders uit dan de maaltijden nu. De samenstelling is veranderd, de wijze van eten klaarmaken is veranderd en de keuze aan ingrediënten of zelfs aan kant-en-klare maaltijden is geweldig groot geworden.

De Hollandse pot heeft ook broertjes en zusjes gekregen uit allerlei landen; we eten nu een internationale pot. Maar let op: onze Hollandse pot blijkt een paar honderd jaar geleden ook opgebouwd te zijn uit buitenlandse zaken. Bloemkool is van Italiaanse herkomst en de hutspot is een erfenis van de Spaanse soldaten uit de Tachtigjarige Oorlog! De Hollanders stopten er later pas veel aardappels in.

We passen buitenlands eten aan, aan ònze smaak; denk maar aan de Indonesische rijsttafel – die is zo Nederlands geworden als ik weet niet wat. De dienstplichtigen van voorheen kregen dat minstens eens per week uitgebreid en zeer smakelijk opgediend in de kazernes, op schepen en op de vliegbases. ‘Menig Drents jong hef under dienst nassi leren eetn ’…

Bij alle etenswaar en bij alle maaltijden golden steeds een stel principes. Nederlanders zijn daar sterk in, zoals de culinair deskundige Wina Born onlangs zei. Wij hebben wat moeite met gewoon genieten, ook van – en bij- het eten. Er gelden strenge regels: zó moet je het koken en zó moet je het opdienen. Daar zit een behoorlijke verandering in: in 1916 moesten de spruitjes een half uur koken, maar 60 jaar later zegt het kookboek dat spruitjes in 10 à 12 minuten al gaar zijn.

Daarnaast groeit iedereen op met wijsheden over het eten en wat der in moet voor de gezondheid. Af en toe wordt er door de wetenschap een dreun uitgedeeld als modern onderzoek uitwijst dat zo’n regel niet meer klopt.

Deze maand nog was dat het geval met het wijsheid die bijna dertig jaar gold, namelijk dat een vezelrijk dieet dikkedarmkanker zou voorkomen. Na 16 jaar onderzoek onder bijna 89.000 vrouwen bleek het niet zo te zijn. Een vezelrijk dieet is best gezond, maar het voorkomt geen kanker. Voordat die vezeldieettheorie in de wereld kwam, was er een suikertheorie, die de schuld van die darmziekten bij teveel suiker legde. Daar klopte ook geen hout van.

Trouwens in de laatste vakliteratuur (het blad Campagne van Cosun) wordt een recent onderzoek aangehaald over suiker. In de komende tijd wordt daar een PR- en promotiecampagne op gebaseerd, wànt het nieuwe credo luidt: Suiker maakt NIET dik. De vetten in het voedsel maken dik. Al die light-producten met kunstmatige suikervervangers zijn goed voor industrie en handel, maar de bevolking is er nog steeds niet gezonder door geworden. Ik moet erbij zeggen dat de diëtisten hier nog niet in geloven. Het lukte niet om bij Thuiszorg Drenthe een dietiste te interviewen, maar per telefoon verzeilde ik al in een boeiende discussie.

Nou dat was alleen nog maar over het soort eten en de ingrediënten in ons voedsel. We gaan nog meer doen. In dit programma over eten bekijken ook de verandering in het eetgedrag: HOE eten we.

Ga zelf maar na: bij de oudere generatie was het warme eten altijd tussen de middag en nu eten de meeste gezinnen ’s avonds warm. Vroeger zat iedereen netjes aan tafel te eten, nu zit de halve familie met het bord op schoot voor de televisie. In 1997 is de Nederlandse eetcultuur door het NIPO onderzocht en we gaan u straks vertellen wat u natuurlijk zelf al weet. Want eten doet iedereen.

Elk op zijn eigen manier, kijk maar naar het buitenland - waar ook ter wereld.

Nederlanders vallen in buitenlandse restaurants onmiddellijk op. Je kunt er de klok op gelijkzetten, want die klok en niet de maag bepaalt of het etenstijd is.

We lepelen heel wat op in dit eetprogramma. Het gaat over wàt we eten en hóe we eten – en hoe ’t allemaal veranderde en nog steeds verandert. Blijven streekgerechten eigenlijk wel, of gaan die ten onder aan voorgekookte kant-en-klaarmaaltijden? En is het eten thuis toch anders dan in een restaurant? In dit themaprogramma bent u van ons gewend dat we te rade gaan bij kenners en kunners, het liefst in de nabije omgeving.

Daarom ziet dit uur er als volgt uit:

Eerst duiken we in de herkomst van ons voedsel en dan vragen we Gina Hartlief uit Eelde het een & ander over eten. Ze is voormalig kooklerares te Alkmaar en gaf ook jarenlang les in het klaarmaken van maaltijden aan patiënten van Dennenoord in Zuidlaren, die na hun verblijf in de inrichting weer zelfstandig terugkeerden naar de maatschappij.

Dan gaan we na wàt er op het menu staat en hoe je dat uitkiest. Hoe wéét je eigenlijk wat iemand wil eten? Daar kunnen Gina Hartlief en Leendert Klaassens uit eigen ervaring over mee te praten. Leendert Klaassens is kok in het Familiehotel in Paterswolde.

In het laatste kwartier kijken we naar het eten buiten de grenzen. Dat doen we met Han Tuttel, zeg maar junior, die na acht jaar werken in restaurants en hotels in Amerika, Frankrijk en Engeland nu in een Nederlands hotel aan de slag gaat. Hij kent de dienstregeling van het eten van diverse Europese nationaliteiten uit ervaring.

Natuurlijk staat de muziek (de deuntjes) geheel in het teken van het eten en voedsel (de dingen).

We beginnen simpel met een vraag van het cabaret Potvoordrie: Mama wat eten we?

Het cabaret Potvoordrie met ‘Mama, wat eten we?’ en de kindertjes mochten niet zeuren. Eten wat de pot schaft, luidt de boodschap en dat is duizenden jaren zo geweest. Vooral omdat je vanouds afhankelijk was van welk voedselgewas verbouwd werd. Bodem en klimaat bepaalden wat er beschikbaar was aan plantaardig en dierlijk voedsel.

Archeologisch onderzoek leerde dat –meer dan 100.000 jaar geleden- de eerste rondtrekkende mensen jaagden op groot wild. Later werd het seizoenstrek, achter de rendieren aan bijvoorbeeld en later in de prehistorie werd op standwild gejaagd. Ongeveer 9.500 tot 4.500 jaar vC. werd het klimaat beter en kwam er ook plantaardig voedsel bij: kruiden, eetbare wortels, vruchten en zaden. Men verzamelde wat men vond.

Pas bij de Hunebedbouwers bij ons, de Trechterbekercultuur, bleef men ongeveer opdezelfde plek zitten. Zo’n dikke vijfduizend jaar geleden waren dit de eerste boeren.

Er is een bewijs dat 5.300 jaar geleden pap, een soort brei van gerst, gegeten werd. Het werd aangetroffen bij de gletsjerman Ötzi (nu Hibernatus gedoopt), een oermens die na zijn dodelijk ongeluk in de Alpen duizenden jaren lang onder het ijs verdwenen was - en in 1992 ontdekt werd.

Pap is een eenvoudig te bereiden voedsel, zodat het als één van de oudste maaltijden geldt –als je maar over meel en water of melk -en vuur- beschikt. Is heet water het basiselement waar je groenten en/of vlees en kruiden in mikt, dan brouw je soep. Soep en pap zijn oeroude maaltijden die in vele variaties voorkomen – en onverwoestbaar zijn. Makkelijk te maken, goed te variëren, voedzaam en nog lekker ook.

De historie van eten en van maaltijden bereiden volgt twee lijnen. Enerzijds gaat het om uitbreiding van het voedselaanbod met nieuwe soorten planten en dieren, anderzijds is er de technische vernieuwing van het eten klaarmaken. Het laatste is duidelijk. Ik bedoel de ontwikkeling van een open houtvuurtje met een potje erboven - waar eindeloos in geroerd moet worden – via het turf- en kolenfornuis en gasstel tot de magnetron, waar in een mum van tijd een smakelijke kant-en-klare maaltijd gereed is. Het gemak dient de mens. Tegenwoordig moet eten koken niet teveel tijd kosten.

Het eten is ook een kwestie van cultuur. Zómaar iets nieuws aan het voedselpatroon toevoegen gebeurt niet. Zómaar anders gaan eten ook niet. Alle veranderingen in het eten en in het eetgedrag worden in gang gezet door invloeden van buitenaf, of door wijzigingen in de eigen situatie. Een voorbeeld:

Toen zware lichamelijke arbeid op het land of in werkplaats en fabriek verdween vanwege mechanisatie en automatisering, was een krachtig ontbijt ’s morgens ook niet meer nodig. De dikke pannekoek als regulier ochtendvoedsel verdween. Tegenwoordig is de pannenkoek eerder een lekkernij –in vele varianten te maken- en bestaat er een Vereniging van Erkende Pannekoekenrestaurants.

We gaan even in reuzenstappen door de cultuurgeschiedenis van de dagelijkse maaltijd in Nederland. Eerst was er vooral schaarste en onzekerheid; misoogsten en oorlogen zorgden voor gebrek aan voedsel. Voldoende eten is nooit een vanzelfsprekendheid. Verkeerd weer, of natuurrampen en politieke onrust zorgen voor tekorten aan voedsel en het opjagen van de prijzen. En voor je het weet heerst er regionaal een hongersnood.

In de westerse wereld was die structurele onzekerheid pas voorbij in het midden van de vorige eeuw. De wisselingen in toegestaan voedsel (vasten en dan weer uitbundig eten) door kerkelijke voorschriften , is ook minder geworden.

Vanaf de zestiende eeuw werd het eetgedrag beschaafder, zoals dat heet. Men vràt niet alleen maar meer. Naast de kwantiteit werd vaker gelet op kwaliteit van het voedsel. Eetbestek raakte in gebruik, er kwamen nieuwe, exotische gerechten uit verre streken en het eetgedrag werd zelfs wat verfijnder. Het begon bij de elite en werd heel zachtjes aan gewoonte bij andere groepen van de bevolking.

Vanaf omstreeks 1800 trad een ommekeer op in het karakter van de voeding. De graanstandaard, met granen die eeuwenlang de basis voor alle voedsel waren, werd vervangen door de aardappelstandaard. De aardappel werd gemeengoed; het werd volksvoedsel.

De vierde en laatste culturele wijziging die voor het eten van belang bleek, is het verdwijnen van de grote verschillen in rang en stand. Gaven vroeger het hof en de elite de toon aan, nu kan in principe iedereen goed en genoeg eten en vooral: eten wat hem of haar goed dunkt.

En heb je ergens geen zin in? Nou, dan laat je het staan en ga je achter de meiden aan…

De aardappel heeft verschillende namen in Europa. Dat komt omdat nieuwe planten vaak vernoemd werden naar bekende planten. Wij noemen hem aard-àppel of eerappel. In het Twentse dialect heten ze tuffels of tuffeln, wat tegen het Duitse Kartoffeln aanschurkt. Het komt zo: de aardappel is via twee wegen naar West-Europa gekomen, een Spaanse route en een Engelse route. Aan de Zuid-Europese kant vond men de aardappel lijken op een truffel, die ook in de aarde groeit. Dat woord taratopholi of taratouphli ligt ten grondslag aan het Duitse woord Kartoffel. (Een naam die in 1742 bekend werd.)

De Engelse ontdekkingsreiziger Drake nam aardappelplanten mee uit het Caraïbisch gebied. De Indianen op Haïti noemden de plant Potake, wat in het Engelse ‘potato’ werd. En dat werd weer patat bij ons!

Aldus Wessel Dekker met zijn koor Vrij&Blij: ‘Als hier een pot met bonen staat…’ . Een geluid uit de tijden toen we precies wisten hoe het eten bereid moest worden. Niet dat we het nu niet meer weten, maar de voorschriften (zeg maar) waren luid en duidelijk. Er werd voortgebouwd op vaste en bewezen tradities in het huishouden.

Het is pas in de laatste decennia dat er sprake is van een toegenomen variatie in soorten voedsel. Om een voorbeeld te geven: in de jaren vijftig hadden we in Almelo en Groningen wèl Italiaans ijs omdat de familie Talamini er ijssalons had. Maar pasta eten? We wisten niet eens hoe het er uit zag!

Iemand die de manier van koken en het aanbod aan voedsel heeft zien veranderen, is Gina Hartlief. We vragen haar zo wat het verschil tussen vroeger en nu was. Aansluitend hoort u de mening van Ben Zuur & hen Puister over ‘Boontjessoep’.

Maar eerst de kookles van voorheen.

In Grunnen willen ze Boontjessoep, aldus Henk Zuur & Ben Puister. Maar de vraag is breder tegenwoordig: Wat willen de mensen eten? Er is nu keus genoeg, er is en rijk aanbod en dan? Wat moet op het menu staan, thuis en buitenshuis, in een restaurant? Wie uit eten gaat, geeft er de voorkeur aan om iets naar binnen te buffelen wat thuis niet elke dag op tafel komt. (Of niet soms?)

Vroeger lag dat thuis weer anders. Uit eten was nog voor de ‘happy few’. Het volledige maal was het warme middagmaal, omdat dan de fornuizen en kachels op volle sterkte gestookt waren. Er waren twee oorzaken die de warme maaltijd naar de avond lieten verschuiven. Het kon technisch makkelijker, omdat meer huishoudens over een oven konden beschikken. Ook kwamen meer kleine huishoudens met tweeverdieners en bovendien groeide afstand tussen het werk en de woonplaats. Tussen de middag een warme hap thuis was vrijwel onmogelijk geworden!

De ouderen (vanaf 55 jaar) houden zich nu nog het meest aan het oude gebruik: een kwart van hen eet warm tussen de middag. De rest eet ’s avonds warm, net als de middengroep in leeftijd van 35 tot 55 jaar. Men gaat dan tussen half zes en zes aan tafel. Het jongvolk is daar nu ook van af. Volgens het NIPO-onderzoek naar het eetgedrag wisselt het bij hen. De ene keer eten ze om vijf uur ‘s middags, de dag erna laat in de avond.

Wat ook in de leeftijdsgroepen herkenbaar is, is de voedselkeuze.

Zo’n 35 jaar geleden (1964) was de Nederlandse hoofdmaaltijd nog voor 76% aardappelen en groente en stukje vlees. Slechts 8 % at een bami- of nassimaaltijd. In 1984 (vijftien jaar geleden) zat er al verandering in: 55% at nog aardappels, vlees en groente, maar 14% was al aan de rijsttafel, 8% at een stamppot en 5% zat aan de macaroni of spaghetti. Ook ovenschotels en bonenschotels komen opzetten.

Geleidelijk aan wordt ook de invloed van de toenemende vakantiereizen naar het buiteland herkenbaar. Men leert ‘vreemd’ eten kennen en waarderen, maar dan heb je het thuis nog niet.

Het anders eten koken kòn ook pas tot stand komen, zodra er goede buitenlandse ingrediënten te koop kwamen. Vanaf 1967 was dat het geval met de Oosterse specerijen en groenten. Na 1970 rukten de loempia’s, de pizza’s en pasta’s op. Kijk maar even in uw eigen dorp: toch een stuk of wat buitenlandse eetgelegenheden met een uitgebreide spijskaart! En nog wat: op elke traditionele jaarmarkt bij ons is er behalve worst en stoet, toch ook overal pizza, shoarma en Vietnamese loempia te krijgen?

Terug naar de vaderlandse eters in het NIPO-onderzoek. Wat ligt er op hun bordje? Eerst de seniorencategorie van 55 jaar en verder. Zij eten vooral aardappelen met vlees en groente. De jongste categorie, tot 35 jaar, eet anders. Zij hebben vaker pasta en rijst op het menu. De groep tussen 35 en 55 jaar zit er precies tussenin. Maar we blijven Nederlander – als er aardappelen zijn gaan we ze prakken, wel 57% van de bevolking doet het.

Er is tegenwoordig een nieuw element dat de voedselkeuze meebepaalt. Onze vaste ‘scharrelluisteraar’ zat er al op te wachten. Steeds meer mensen, vooral jongeren, willen weten hoe het voedsel geproduceerd wordt. De bio-industrie heeft in de afgelopen decennia zijn hand overspeeld door overproductie en onzorgvuldig werken, een schade die nu moet worden ingehaald. In elk geval heeft een teveel aan bestrijdingsmiddelen, een teveel aan mest, een teveel aan rare ziekten en besmettingen de consument argwanend, zo niet kopschuw gemaakt. Er waren al voorlopers, die bij voorkeur ecologisch geproduceerd voedsel wilden – en dat mocht iets meer kosten. Nu zijn er meer navolgers die ook willen weten of het voedsel wel goed tot stand komt. De biologisch vleespakketten van de natuurbescherming, afkomstig van hun runderen die in de natuurreservaten grazen vinden in die groep gretig aftrek. Puur natuur, zeker weten.

Scholen bestellen en masse de nieuwe lespakketten over vee, vlees en voeding. Ze gaan bij duizenden de deur uit, zeggen Het Kleine Loo en het Voorlichtingsbureau Vlees.

Tot nu toe hebben we wat achtergronden belicht, maar de hamvraag ‘Wat wil men eten?’ en hoe maakt je een menu is nog niet beantwoord. We steken ons licht weer op bij Gina Hartlief, die vertelt hoe de kookles op Dennenoord in Zuidlaren ging. Dan draaien we de siepels op, dat wil zeggen u hoort daarna Les Oignons van Sydney Bechet.

Aansluitend op de instrumentale siepels komt Leendert Klaassens van het Familiehotel aan het woord. Hoe komt zijn menu tot stand? Vervolgens – en dat ligt niet aan hem- zingt het Deep River Quartet ‘No Fish Today’.

Maar eerst de lessen maaltijd bereiden op Dennenoord - Gina Hartlief:

U hoorde behalve Gina Hartlief en Leendert Klaassens als sprekers, Sydney Bechet ‘Les Oignons’ spelen –echt siepels op zien Fraans- en het Deep River Quartet ‘No Fish Today’ zingen, terwijl er toch zulke lekkere dingen op het menu staan. Vroeger vond ik vis niet lekker, maar sinds het spul in de magnetron bereid wordt – hmm, lekker sausje erover, fris wit wijntje erbij. Niet te vergelijken met de dagenlang stomende stokvis uit de jaren vijftig. Om maar een griezelig voorbeeld te noemen uit mijn jonge jaren…

Niet dat je alles moet vergeten van vroeger, zeker niet. U hoorde Gina Hartlief zeggen dat de mensen die weer aan het koken en bakken en braden moesten, graag weer oude gerechten van vroeger wilden maken. Het eten heeft daarbij ook nog een andere functie, dan alleen maar voedsel tot je nemen. Het is een onderdeel van de identificatie met een sociale omgeving. Het wordt steeds minder naarmate er steeds meer buitenlands gegeten wordt en de keus ook ruimer is. Het is ook een tijdlang mode geweest om neer te kijken op de regionale eetcultuur. De Aardappeleters van van Gogh waren niet bepaald een aansprekend voorbeeld, waar je bij wou horen. En een papkerel wilde ook niemand wezen. En hoe was het liedje ook al weer van Jan Pankouk, Jan Poffert, Jan Eerappeldaif …

Nee, streekgerechten lagen heel lang niet best in de markt. Tot de zaak ten goede keerde en de regio weer smaakmakend mocht wezen. In 1983 schreef de culinair redactrice van Libelle een boekje ‘Streekgerechten uit Nederland’. De proemenkreuze dook weer op, de potjekoek, stimpstamp met zure saus, siepelsop en poffert, broene bonen met zeute appeltjes, balkenbrij, jan-in-de-zak, kruudmoes en hutspot. Het was d’r weer. Een paar jaar geleden begon het landelijk dagblad NRC een serie over de streekkeuken. De gastronomie van de regio is herontdekt.

Máár, maar – klopt dat wel? Hoe ‘eigen’ moet een streekgerecht wezen?

Hutspot lijkt oer-Hollands, maar het is van origine Spaans soldatenvoer. Echt waar. Het komt uit de Tachtigjarige Oorlog. Het gebeurde -volgens de legende- in 1574, toen een hongerige weesjongen in het belegerde Leiden op de geur afging en in een verlaten Spaans legerkamp bij de stad terechtkwam. Daar stond een nog warme pot met allerlei resten voedsel, een Spaanse hutspot: de ‘olipodigro’. Het was meteen het bewijs dat de Spanjolen hun beleg van Leiden opgegeven hadden en gevlucht waren. Zodra dat nieuws bekend werd, brachten platte schuiten over het water wittebrood en haring naar de uitgehongerde stad. Sindsdien viert men Leidens Ontzet elke vierde oktober met wittebrood, haring en hutspot. Die Hollandse hutspot is anders dan de originele Spaanse ‘olipodigro’, want toen zaten er nog geen aardappels in. Weet u nog? Een receptenboek met die hutspot ‘olipodigro’ van 1746 rept helemaal niet over aardappelen.

Begin januari werd bekend dat de ‘Stichting Ontwikkeling Nederlandse Kookkunst’ de landelijke actie ‘Een Eeuw Tafelen in Nederland’ op touw gaat zetten. Honderden restaurants en keukens van instellingen en bedrijven gaan oude, originele Hollandse gerechten op tafel brengen. Een vorm van vernieuwing en toch terug naar het oude.

We vragen straks aan Leendert Klaassens van het Familiehotel wat ze daar bekokstoven aan streekgerechten en/of exotische gerechten. Hoe vernieuwen zij hun kaart?

Over het eetgedrag in Amerika, Frankrijk en Engeland komen we wat te weten van Han Tuttel, junior dus. Hij werkte acht jaar in restaurants en hotels buiten de grenzen en heeft zowel eten klaargemaakt als aan de gasten geserveerd. Wat eet men en hoe eet men? Han zal het zeggen.

Maar eerst een streekgerecht dat landelijk als en specialiteit gezien wordt van Oost- en Noord-Nederland: Dreuge Worst en Skik zingt d’r over!

Voor we met Han naar het buitenland gingen, hoorde u Skik met het succesnummer Dreuge Worst. Han vertelde wat er voor verschillen in voedsel en in eetgedrag zijn. Het kan best zijn dat in Nederland ook geleidelijk een verschuiving plaats vindt, zodat ons eetpatroon –qua inhoud en qua vorm- niet meer zo eenduidig en geprononceerd is. Jongeren doen het al anders dan ouderen.

Er zijn een paar trends, die doorzetten. Het gezamenlijk thuis eten van de warme maaltijd wordt geleidelijk minder; soms wordt dat bij volwassenen verschoven naar het ‘samen uit eten gaan’. Dat kan bij een goed restaurant zijn, maar er komen ook meer eetgelegenheden elders. Langs de snelweg is overal wel voedsel te koop. Ik was een paar keer met de TV opstap, waarbij de cameravrouw leefde op broodjes en slaatjes van het benzinestation. Al moest ze er voor omrijden.

Vaste etenstijden verdwijnen, zodra kinderen niet meer vastgebakken zitten aan andere vaste tijden. Je krijgt meer graasgedrag, qua etenstijden en qua soorten voedsel. Woensdag gehaktdag en vrijdag vis sterven uit. Het aanbod aan voedselingrediënten en aan kant-en-klare maaltijden groeit. Het gebruik ook, tot er binnenkort een soort voedselvergiftiging optreedt wegens onzorgvuldig en te snel bereiden van dat spul. In het afgelopen halfjaar is er steeds vaker voor gewaarschuwd. Ook omdat de datum van uiterste houdbaarheid over het hoofd gezien wordt, of omdat men de pakjes eten niet koud genoeg bewaart.

De manieren van koken worden steeds vernieuwd. We koken al meer met olijfolie, bijvoorbeeld. In 1998 voerde Nederland 50% meer olijfolie in dan in 1996. In vijf jaar tijd is het gebruik van olijfolie hier -gerekend per hoofd van de bevolking- verdubbeld.

Ook vaste wijsheden krijgen geregeld een tik. Nieuwe inzichten worden groots bekend gemaakt, want de voedselmarkt is een vechtmarkt. U weet nog van dat vezelrijk dieet dat toch niet bleek te helpen tegen diktedarmkanker – al werd het dertig jaar wel zo verkondigd. De trend om gezondheidsbevorderende stoffen in het voedsel te stoppen, wordt nu al heftig bestreden door de wetenschappen. Het gebruik van zulke functionele fonds’ wekt weer valse verwachtingen.

Tot slot de suiker, een zoetmaker en smaakmaker die altijd en overal van alles de schuld krijgt. Het is een natuurproduct dat veel eetbaars lekkerder doet smaken, want de mens is een zoetekauw van nature. Uit schuldgevoel nemen sommigen dan een lightproduct, waarvan de kunstzoetstof een kleffe smaak achterlaat. Toch blijken de lightproducten suiker niet te verdringen; het is er gewoon extra bijgekomen. De suikerindustrie heeft laten onderzoeken hoe het zit met dikworden. Wat blijkt? Van suiker wordt je helemaal niet dik! Vetten spelen een veel belangrijkere rol. Daar hoort u dit jaar ongetwijfeld meer over.

En: als u helemáál niet meer weet wat te eten en u gaat ver terug in de tijd – toen uw voorouders amper een taal beheersten en in berenvellen liepen – dan komt u hier terecht:

Terwijl Kid Ory’s Creole Jazzband ‘the Sugar Blues’ speelt als zoethoudertje, sluiten we dit uur van ‘Van Dingen en Deuntjes’ af.

Het ging vandaag over het thema Eten. De productie en samenstelling deed Jan Tuttel, de techniek was in handen van Peter Huitsing en de presentatie gebeurde door Jan Tuttel en Joke van der Grift.

Volgende maand, laatste zondag in februari, is dit informatieve programma er weer. Dàn gaat het over ‘Taal & Tongval’ en over je moerstaal in het vaderland. Kortom: over de streektaal.

Bedankt voor het luisteren, maar blijf luisteren. Het volgend uur zorgt Huub Bremmers voor zeer beluisterenswaardige muziek.

Dag.

 
 

 

 


Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
This material may not be published, broadcast, rewritten or redistributed in any form, including digital,
without the prior consent and written agreement by the author.