IJsvoorraad


Als je iets ‘op ijs legt’ wil je het goed bewaren; het mag niet bederven. Daarvoor is ijs nodig. Tegenwoordig maak je dat zelf; je vriest water in tot ijsblokjes of je haalt kant-en-klaar ijs uit een machine. Zo kom je ook aan ijs voor de koele dronk. Elk restaurant heeft tegenwoordig ijsmachines. In Amerika staan ijsautomaten op elke hotelverdieping, waar je zoveel uit kunt tappen als je wilt. Amerikanen vullen elke bak frisdrank minstens voor de helft met ijsblokjes of ijsschilfers. Ook vliegtuigen hebben een ijsmachine aan boord. Er wordt op lange vluchten veel water en fris gedronken – met ijs erin. Er is altijd en overal ijs in handzame vorm beschikbaar - alsof het nooit anders geweest is. Toch is het nog geen honderd jaar geleden, dat er s’winters blokken natuurijs uitgezaagd werden waar je de hele zomer mee moest doen. Zo’n ijsvoorraad werd in goed geisoleerde ijskelders gestouwd.  Zulke gebouwtjes, soms half in de grond verzonken, lagen bij ziekenhuizen of kastelen waar ijs nodig was. In Drenthe is zo’n ijsopslag in de vorm van een koepel als monument bewaard gebleven naast het voormalig hospitaal in Veenhuizen. In provincies met oude kastelen zijn meer oude ijskelders bewaard gebleven. Binnenshuis werd het ijs overgebracht in speciale ‘ijskasten’.

Heel lang was natuurijs het enige middel was om iets koud te houden of te krijgen. Als er een meer of een vaart vlakbij lag, kon je in eigen omgeving ijs laten halen. Zo ging het in Veenhuizen en bij oude kloosters en kastelen met hun vijvers en grachten. De zagers op de ijsvloer stonden op stro of zaagsel, anders gleden ze weg (Er staat me bij dat Kees Duinker dit oude ambacht een paar winters terug nog gedemonstreerd heeft ergens in Utrecht).

Het is onvoorstelbaar, maar er bestond vorige eeuw een wereldhandel in natuurijs. In koude streken werden ijsblokken uitgezaagd, op maat gemaakt voor export, tijdelijk opgeslagen en vervolgens ingepakt in stro of ander isolerend natuurmateriaal en per schip verzonden. Waar ijs of paksneeuw uit berggebieden kwam, ging het vervoer per kar. Dat gebeurde ruim anderhalf duizend jaar geleden reeds in het oude Rome. In Amerika waren in Maine en bij de Hudsonrivier grote ijsindustrieën. Men exporteerde ijsvrachten naar Calcutta. In 1833 werd 180 ton verscheept, waarvan 100 ton ijs India bereikte. In Alaska ontstond vanaf 1852 zelfs de eerste industrie voor de ijswinning op het Tanignakmeer. ‘s Winters werd 10.000 ton gezaagd en eerst in pakhuizen bewaard. Het bood seizoenswerk aan 150-200 man en een stoeterij paarden. Een zaagmolen produceerde zaagsel voor de verpakking. ’s Zomers werd haver verbouwd voor paardevoer, want het waren de eerste paarden in Alaska. De firma legde ijzeren rails aan voor het lokale transport plus een rondweg van 12 mijl. Die diende als circuit om ’s zomers de werkpaarden in training te houden.Er werd aanvankelijk goed verdiend aan de export van ijs naar San Francisco, Seattle en naar Mexico en Centraal Amerika. In 1872 hield het op; er waren intussen ijsmachines uitgevonden. Maar 23 jaar later (in 1895) bouwde men in Veenhuizen bij het Centraal Hospitaal nog wel een ijsopslag.

Jan Tuttel

eerder verschenen in 't Nieuwsblad van het Noorden, 11 februari  1999

Jan Tuttel

eerder verschenen in 't Nieuwsblad van het Noorden, 11 februari  1999

eerder verschenen in 't Nieuwsblad van het Noorden, 11 februari  1999

 


Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
This material may not be published, broadcast, rewritten or redistributed in any form, including digital,
without the prior consent and written agreement by the author.