natuur en landschap
     

 

WAT WIL JE MET  EEN BEZOEKERSCENTRUM? 

Bezoekerscentra zijn rare dingen. Iedereen kent ze, maar er is geen eenduidige definitie die alles omvat. Niemand heeft ook een totaal landelijk overzicht. Veel bezoekers van grote natuurgebieden, of van uitermate knap geconstrueerde, grote technische werken, komen desondanks in het bijbehorend bezoekerscentrum terecht. Verscheidene organisaties willen eigenlijk wel een eigen bezoekerscentrum. Bezoekerscentra zijn ‘in’ –hun aantal groeit tegen de klippen op. Min of meer letterlijk, want op Drenthe’s hoogste punt, de 40 meter hoge VAM-afvalbult bij Wijster, komt een bezoekerscentrum met de olijke naam ‘De Blinkert’.

De bouw van een goed geoutilleerd, bemand bezoekerscentrum kost tegenwoordig al gauw een paar miljoen gulden. Daarbij komen de jaarlijkse exploitatielasten van ongeveer 4 ton en nog wat bijkomende kosten. Maar dan staat er ook wat! En toen … wat wil je met een bezoekerscentrum?

Publiek vangen

Een bezoekerscentrum is bestemd voor de opvang van publiek, van mensen die je natuurgebied of je technisch hoogstandje bezoeken. Het bezoek aan ‘t centrum geschiedt meestal in samenhang met het bezoek aan de omgeving. In principe maakt het niet uit wat de aanleiding voor het stichten van een bezoekerscentrum is. Een uitgestrekt heidegebied, een spetterend laagveenmoeras, een geweldige stuwdam, een vernieuwde olieraffinaderij – als er maar genoeg mensen naar toe komen die meer willen weten, of die wat ‘spannends’ willen meemaken. Wat dat betreft kunnen nationale parken en fameuze stuwdammen wel broertjes zijn. Overal ter wereld vind je juist bij die twee vrijwel altijd een bezoekerscentrum. Met een verschil: bij de stuwdam moet je soms entree betalen, bij de nationale parken mag je gratis naar binnen.

De officiële centra bij grote natuur- en recreatiegebieden en grote waterstaatswerken in Nederland (‘gebieden van nationaal belang’) hebben een historie van ongeveer dertig jaar. Staatsbosbeheer was in 1968 de eerste die een nota over dit nieuwe fenomeen uitbracht. Een plan van het voormalig ministerie van Cultuur, Recreatie & Maatschappelijk werk (CRM) gaf aan waar ze moesten komen (Beleidsvisie 1981) en die lijn is nu nog herkenbaar. Hun taakstelling is intussen wel veranderd.

Mensen bewust maken

Aanvankelijk had men een hoge pet op van de werking van het ‘netwerk van bezoekerscentra’. Men wilde bij het (natuur)publiek een betere gebiedsattitude bewerkstelligen en nog veel meer. Voor die tweede doelstelling waren tien regels tekst nodig. Het kwam er (overdreven gezegd) op neer, dat je je normen & waarden kon bijspijkeren via een bewustwordingsproces, dat goed was voor natuur en milieu in de hele wereld. Later onderzoek wees uit dat dit te hoog gegrepen was. Ook omdat men toentertijd maar een tot drie kwartier in zo’n centrum rondscharrelde. Tegenwoordig probeert men het publiek een halve dag of langer bezig te houden in en om het bezoekerscentrum.

Bij de evaluatie van het bezoekerscentrum nationaal park Dwingelderveld, bij Ruinen, adviseerde het onderzoeksbureau een ‘attractie’ de creëren door verbetering van het productaanbod in en om het centrum. Tegenwoordig worden overal de inrichting en de omgeving, met aantrekkelijke attributen en een verblijfsruimte (o.a horeca) meer en meer op dit streven afgestemd. De wandelaars van buiten ‘komen ook graag even bij met een kopje koffie’ – reden waarom het bezoekerscentrum Veluwezoom z’n koffiehoekje heeft vergroot.. Het doel van de Nederlandse bezoekerscentra is in de afgelopen decennia verschoven van (vooral) kennis opdoen (en mede daardoor ook ‘een betere houding of gedrag ontwikkelen’ ) naar ‘ leren ontdekken en beleven’ van de omgeving en de eigen aardigheden van natuur, landschap en cultuurhistorie.

De directe omgeving met de aanhangende ‘aardigheden’ als een bijenstal, heemtuin, vlindertuin of educatieve tuin vervult daarbij een steeds belangrijkere rol.

Nieuwe functies

Tegenwoordig blijken bezoekerscentra meer te moeten, dan alleen het volk opvangen. Ze zijn ‘de entree’ van het betreffende natuurgebied. In het ruim 6000 ha metende nationaal park Drents-Friese Wold worden zelfs twee centra gebouwd, volgens het ‘Tweepoortenmodel’. Een groot natuuractiviteitencentrum (NAC) te Terwisscha (bij Appelscha) en een kleiner steunpunt te Diever. Daarnaast zijn ze het ‘visitekaartje’ van de beherende organisatie. De Vereniging Natuurmonumenten geeft haar bezoekerscentra een duidelijke rol in het beleidsplan ‘Natuurmonumenten als gastheer’. Zoiets geldt ook voor de kleinere lokale centra, waar sommige IVN-afdelingen veel energie in steken. Het bezoekend publiek beoordeelt een organisatie op wat ze zien en meemaken.

Alle bezoekerscentra hebben een servicefunctie. Er zijn bemande en onbemande centra, die in elk geval praktische informatie bieden: wat vind ik waar en hoe kom ik daar. Ook daarom zullen bezoekerscentra en infocentra altijd gratis en vrij toegankelijk moeten blijven. Die ene muntautomaat in ’t bezoekerscentrum op Schiermonnikoog is zowel een experiment, als ‘steen des aanstoots’. Die ene gulden entree moest er komen om fiscale redenen, maar de gemeente (exploitant) en de belastinginspectie strijden nog voort. De eilanders en leden van Ver. Natuurmonumenten mogen wel gratis naar binnen.

‘Randverschijnsel’

Bezoekerscentra worden vanouds ook gezien als middel om de zonering vorm te geven. De grootste drukte moet aan de buitenkant van het natuurgebied blijven. Toch zijn er centra die op een plek terecht gekomen zijn, waarbij dit streven de mist in gaat. Ergens anders liggen bezoekerscentra ‘wat onhandig’. De oorzaak hiervan ligt meestal in het verleden.

Bij Ruinen was de gemeentepolitiek van voorheen de sturende factor. Het Houtvester Kühnhuis, waar het Drentse Boomkroonpad als publieksattractie in de jaren tachtig naast werd gebouwd, ligt midden in de bossen op de Hondsrug. Vanwege de grote toeloop zijn er nadien transferiumplannen met alternatief transport bedacht, om de stroom auto’s en bussen uit het bos te halen. Aan de locatie van dit centrum, dat oorspronkelijk vooral de bosbouw en houtteelt belichtte, is indertijd door dik en dun vastgehouden door de betrokken bosbobo.

Een ander drukbezocht bezoekerscentrum is wel verhuisd. Het centrum van Staatsbosbeheer op de Noetselerberg, aan de toeristenweg Holten-Nijverdal met een prachtuitzicht over de heide van de Sallandse Heuvelrug, bestaat niet meer. Toen het oude houten gebouw vernieuwd moest worden, is gekozen voor totale nieuwbouw bij Nijverdal aan de rand van het natuurgebied (dat intussen nationaal park is geworden).

Uitvalsbasis

Hier zie je meteen de nieuwe inzichten vorm krijgen. Het bezoekerscentrum Sallandse Heuvelrug ligt naast een hotel-restaurant, waarmee samenwerking is gezocht. De bestaande parkeerplaats is sterk uitgebreid, zodat hier een soort ‘transferium’ kwam. Een SBB-treintje brengt het publiek tijdens het hoogseizoen verder op pad. De locatiekeuze van het nieuwe centrum van het nationaal park Drents-Friese Wold, het NAC bij Terwisscha/Appelscha, is mede gebaseerd op de verkeersmogelijkheden. Als je minstens 100.000 bezoekers per jaar verwacht, kun je niet volstaan met een zandweg en een weilandje als parkeerplaats. Bij de voorbereidingen van zo’n miljoenenproject zijn provincie, gemeente, locale middenstand, VVV en omwonenden dan ook vanaf het begin betrokken.

Een ‘onhandig gelegen’ bezoekerscentrum maakt het allemaal wat moeilijker. Oudere centra die de ingang ‘achterom’ hebben liggen, denken er over om hun interieur toch maar om te batterijen om een betere publieksentree te krijgen. In de nota over hun recreatiebeleid ziet Natuurmonumenten haar bezoekerscentra ook als ‘uitvalsbasis’ voor recreatie-activiteiten.

Groeisector

Er verdwijnen geen bezoekerscentra. Hooguit worden ze verplaatst. Er komen wel nieuwbouwcentra bij, moderne bezoekerscentra en infocentra met een soms opmerkelijke architectuur. Verder zijn er serieuze plannen en 'proefballonnetjes, want bezoekerscentra liggen (politiek) goed in de toeristische markt. Particuliere ondernemers zie je hun natuurmuseum tot bezoekerscentrum omdopen.

Vanuit drie nationale parken in Noordoost-Nederland worden sinds 1996 vakbijeenkomsten georganiseerd voor beheerders & coördinatoren van natuurbezoekers- en infocentra, groot of klein, bemand en onbemand. Daaraan voorafgaand wordt onder de 17 centra een klein onderzoekje gehouden. Daaruit blijkt een gestage groei van het aantal bezoekers over hele linie.

De grootste centra (bemand, hele jaar open, veel activiteiten) trekken rond de 100.000 bezoekers, met een (voorlopige) top van 120.000 stuks volk over de vloer in het bezoekerscentrum Dwingelderveld bij Ruinen. De middenmoot (niet het hele jaar open) varieert tussen de 20.000 en 60.000 bezoekers, terwijl de onbemande, kleinere centra 

uitkomen op 6000-10.000 mensen op visite. Deze cijfers gelden ‘met een slag om de arm’. Er zitten gecorrigeerde tellingen bij van grote centra en ruwe schattingen aan de hand van een deurteller bij kleine, onbemande centra.

De geconstateerde groei van het bezoek werd, volgens de beheerders, veroorzaakt door mooi weer, betere ontsluiting (nieuw fietspad, verbeterde bewegwijzering) en toename van het schoolbezoek. De groeiverwachtingen zijn gebaseerd op die locale factoren, waarbij de toegenomen attractiewaarde van de centra hoog scoort. Het gemiddeld, landelijk bezoek aan grote natuurterreinen (in procenten van de bevolking), is de laatste jaren aardig stabiel en vertoont juist geen opmerkelijke groei.

Veeleisend publiek

Een bezoekerscentrum moet wat te bieden hebben, wil het aan de huidige eisen voldoen. Het publiek wordt ook veeleisender. Kleinigheden die men vroeger voor lief nam, pikt men nu niet meer. Een verouderde agenda, een slecht aangegeven route, verlichting die het niet doet, presentaties of projecties met storingen, vastzittende drukknoppen en dolgedraaide interactieve computers maken de bezoekers narrig, nors en niet te genieten. “Je krijgt dan een hoop gezeik aan de balie”, zei een insider achter zo’n balie. Het moet ook schoon zijn. Uit de enquêtes bleek dat het publiek binnen de toiletten en de koffiehoek kritisch bekijkt. Buiten wordt de nabije omgeving, inclusief parkeerplaats op rommel beoordeeld.

Hoewel ongewenst, gaat er geregeld wat kapot, volgens dat onderzoek onder de Noordoostelijke centra. Opmerkelijk eensgezind waren de beheerders over het gammele spul bij de verlichting. Binnen een maand of twee, drie geven tientallen halogeenspotjes en andere lampen de geest, wat een aardige kostenpost vormt. Drukknoppen, CD-Rom-gestuurde spellen, ‘alles met tapes en bandjes’, koptelefoons en projectoren gaan in het algemeen het vaakst kapot. Hoewel vandalisme en vernielingen in NO-Nederland geen echt probleem vormen (op één infocentrum na, vlakbij veel horeca in een toeristendorp), moet alles wel ‘hufterproof’ ingericht worden. Uit Midden- en West-Nederland komen berichten dat het personeel van bezoekerscentra kinderen van bezoekers steeds vaker tot de orde moet roepen. Ouders doen het niet of te laat.

Attractiewaarde

Al zijn bezoekerscentra niet meer de idealistisch thuishavens voor uitsluitend natuurliefhebbers, ze hebben wel degelijk hun attractiewaarde. Een klein, intiem centrum wordt als aangenaam ervaren, maar een groot centrum met een vriendelijke, gastvrije bemanning (m/v) evenzeer. Bij de grotere centra is een heel pakket educatieve activiteiten in de aanbieding. Zowel georganiseerde groepen (scholen), als gezinnen met (groot)ouders en kinders komen aan hun trekken. Diverse centra krijgen tegenwoordig aanvragen voor verjaarspartijtjes, hoewel ze daar niet mee te koop lopen. Uit het onderzoek blijkt dat alle activiteiten goed gewaardeerd worden, gevolgd door alle ‘doedingen’ in en om de bezoekerscentra. Ook de speelbossen en de vaarexcursies horen daarbij.

Een goede (korte) audiovisuele show valt nog immer in de prijzen, evenals de cultuurhistorische elementen (voorzover aanwezig). Het vervenershuisje, ’t kooihuisje, een water- of windmolen bijvoorbeeld, en ook het gebouw (mits bijzonder) liggen heel goed bij het publiek. Men constateert een toenemende vraag naar cultuurhistorische elementen die met het ontstaan of het vroegere gebruik van het gebied samenhangen.

Meer, mooier, sneller

In de 21ste eeuw ontkomt ook een bezoekerscentrum bij natuurgebieden niet aan de wens naar meer, mooier en sneller. In de gastenboeken komen opmerkingen voor als ”Niks nieuws gezien dit jaar” en “Die route kende ik al”, afkomstig van vakantiegangers. Voorheen stond een vaste expositie in een centrum er tien jaar. Die termijn is al teruggebracht naar een jaar of zeven (dus hogere afschrijvingskosten). Het lijkt erop dat een vaste expositie straks niet langer dan vijf jaar kan staan, terwijl die eveneens minder ruimte mag innemen dan voorheen. Wisselexposities en actuele informatie gaan een groter aandeel vragen. Om aan die vraag naar meer, mooi, sneller te voldoen (Moet dat dan? Ja, dat moet: je werkt met 21ste eeuwse mensen), komen er meer beeldschermen en computers in de centra. Daarmee kun je beter en sneller informatie actueel en compleet houden.

Ook is vanuit een hoofdcentrum via online-verbindingen gewenste informatie door te sturen naar nevenvestingen of aansluitpunten, wáár dan ook in de omtrek. Infocentra, VVV-kantoren, gemeentehuizen, bibliotheken, hotels, kampeerbedrijven –alles is mogelijk.

Een aanstormende ontwikkeling is het gebruik van internet als informatiebron. Binnen enkele jaren zal veel papieren informatie vervangen worden door elektronische informatie. Die is thuis op te vragen of bij de balie uit te printen. We zullen dan ’betonnen’-computers (‘hufterproof’) ten dienste van het publiek zien verschijnen. Er melden zich nu al mensen aan de balie, die zich thuis voorbereid hebben. Hun vragen zijn ‘to the point’ waarbij het bezoekerscentrum aanvullend is, qua beleving en als servicepunt.

De beleving, als voorproefje en als voorbereiding op het natuurbezoek buiten, wordt voor een modern bezoekerscentrum zeer belangrijk. Bij de vormgeving van nieuwe centra die thans aanbouw zijn, worden communicatiespecialisten en scenarioschrijvers al volop betrokken.

Wat wil je met bezoekerscentra, was de beginvraag. De vele functies, de mogelijkheden en ontwikkelingen hebben we bekeken. Het laatste deel van het antwoord komt er nog bij. We willen dat bezoekerscentra bij de tijd blijven.

Jan Tuttel

(consulent V&E nationale parken bij het Consulentschap NME Drenthe)
verschenen in het Winternummer 2000 van het IVN-kwartaalblad 'Mens & Natuur', jrg. 50, nr.4

 


Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
This material may not be published, broadcast, rewritten or redistributed in any form, including digital,
without the prior consent and written agreement by the author.