Goeiemorgen,
de laatste zondag van de
eerste maand , 31 januari
1999. Gewoon tijd voor het
themaprogramma ‘Van Dingen
& Deuntjes’, dat u in
1999 weer elke laatste zondag
van de maand naar de oren
vliegt. Vandaag grijpt het u
ook naar de keel, nouja bij
‘het sloekgat’ zeg maar.
We
bemoeien ons dit uur met ETEN
en wel op twee manieren. We
gaan het hebben over WAT we
eten, van voedsel tot
lekkernijen en van thuis tot
buitenshuis eten. Dat eten,
dat Wat we eten, is in de loop
der jaren ingrijpend
veranderd. De maaltijden van
vroeger zagen er heel anders
uit dan de maaltijden nu. De
samenstelling is veranderd, de
wijze van eten klaarmaken is
veranderd en de keuze aan
ingrediënten of zelfs aan
kant-en-klare maaltijden is
geweldig groot geworden.
De
Hollandse pot heeft ook
broertjes en zusjes gekregen
uit allerlei landen; we eten
nu een internationale pot.
Maar let op: onze Hollandse
pot blijkt een paar honderd
jaar geleden ook opgebouwd te
zijn uit buitenlandse zaken.
Bloemkool is van Italiaanse
herkomst en de hutspot is een
erfenis van de Spaanse
soldaten uit de Tachtigjarige
Oorlog! De Hollanders stopten
er later pas veel aardappels
in.
We
passen buitenlands eten aan,
aan ònze smaak; denk maar aan
de Indonesische rijsttafel –
die is zo Nederlands geworden
als ik weet niet wat. De
dienstplichtigen van voorheen
kregen dat minstens eens per
week uitgebreid en zeer
smakelijk opgediend in de
kazernes, op schepen en op de
vliegbases. ‘Menig Drents
jong hef under dienst nassi
leren eetn ’…
Bij
alle etenswaar en bij alle
maaltijden golden steeds een
stel principes. Nederlanders
zijn daar sterk in, zoals de
culinair deskundige Wina Born
onlangs zei. Wij hebben wat
moeite met gewoon genieten,
ook van – en bij- het eten.
Er gelden strenge regels: zó
moet je het koken en zó moet
je het opdienen. Daar zit een
behoorlijke verandering in: in
1916 moesten de spruitjes een
half uur koken, maar 60 jaar
later zegt het kookboek dat
spruitjes in 10 à 12 minuten
al gaar zijn.
Daarnaast
groeit iedereen op met
wijsheden over het eten en wat
der in moet voor de
gezondheid. Af en toe wordt er
door de wetenschap een dreun
uitgedeeld als modern
onderzoek uitwijst dat zo’n
regel niet meer klopt.
Deze
maand nog was dat het geval
met het wijsheid die bijna
dertig jaar gold, namelijk dat
een vezelrijk dieet
dikkedarmkanker zou voorkomen.
Na 16 jaar onderzoek onder
bijna 89.000 vrouwen bleek het
niet zo te zijn. Een vezelrijk
dieet is best gezond, maar het
voorkomt geen kanker. Voordat
die vezeldieettheorie in de
wereld kwam, was er een
suikertheorie, die de schuld
van die darmziekten bij teveel
suiker legde. Daar klopte ook
geen hout van.
Trouwens
in de laatste vakliteratuur
(het blad Campagne van Cosun)
wordt een recent onderzoek
aangehaald over suiker. In de
komende tijd wordt daar een
PR- en promotiecampagne op
gebaseerd, wànt het nieuwe
credo luidt: Suiker maakt NIET
dik. De vetten in het voedsel
maken dik. Al die
light-producten met
kunstmatige suikervervangers
zijn goed voor industrie en
handel, maar de bevolking is
er nog steeds niet gezonder
door geworden. Ik moet erbij
zeggen dat de diëtisten hier
nog niet in geloven. Het lukte
niet om bij Thuiszorg Drenthe
een dietiste te interviewen,
maar per telefoon verzeilde ik
al in een boeiende discussie.
Nou
dat was alleen nog maar over
het soort eten en de ingrediënten
in ons voedsel. We gaan nog
meer doen. In dit programma
over eten bekijken ook de
verandering in het eetgedrag:
HOE eten we.
Ga
zelf maar na: bij de oudere
generatie was het warme eten
altijd tussen de middag en nu
eten de meeste gezinnen ’s
avonds warm. Vroeger zat
iedereen netjes aan tafel te
eten, nu zit de halve familie
met het bord op schoot voor de
televisie. In 1997 is de
Nederlandse eetcultuur door
het NIPO onderzocht en we gaan
u straks vertellen wat u
natuurlijk zelf al weet. Want
eten doet iedereen.
Elk
op zijn eigen manier, kijk
maar naar het buitenland -
waar ook ter wereld.
Nederlanders
vallen in buitenlandse
restaurants onmiddellijk op.
Je kunt er de klok op
gelijkzetten, want die klok en
niet de maag bepaalt of het
etenstijd is.
We
lepelen heel wat op in dit
eetprogramma. Het gaat over wàt
we eten en hóe we eten – en
hoe ’t allemaal veranderde
en nog steeds verandert.
Blijven streekgerechten
eigenlijk wel, of gaan die ten
onder aan voorgekookte
kant-en-klaarmaaltijden? En is
het eten thuis toch anders dan
in een restaurant? In dit
themaprogramma bent u van ons
gewend dat we te rade gaan bij
kenners en kunners, het liefst
in de nabije omgeving.
Daarom
ziet dit uur er als volgt uit:
Eerst
duiken we in de herkomst van
ons voedsel en dan vragen we
Gina Hartlief uit Eelde het
een & ander over eten. Ze
is voormalig kooklerares te
Alkmaar en gaf ook jarenlang
les in het klaarmaken van
maaltijden aan patiënten van
Dennenoord in Zuidlaren, die
na hun verblijf in de
inrichting weer zelfstandig
terugkeerden naar de
maatschappij.
Dan
gaan we na wàt er op het menu
staat en hoe je dat uitkiest.
Hoe wéét je eigenlijk wat
iemand wil eten? Daar kunnen
Gina Hartlief en Leendert
Klaassens uit eigen ervaring
over mee te praten. Leendert
Klaassens is kok in het
Familiehotel in Paterswolde.
In
het laatste kwartier kijken we
naar het eten buiten de
grenzen. Dat doen we met Han
Tuttel, zeg maar junior, die
na acht jaar werken in
restaurants en hotels in
Amerika, Frankrijk en Engeland
nu in een Nederlands hotel aan
de slag gaat. Hij kent de
dienstregeling van het eten
van diverse Europese
nationaliteiten uit ervaring.
Natuurlijk
staat de muziek (de deuntjes)
geheel in het teken van het
eten en voedsel (de dingen).
We
beginnen simpel met een vraag
van het cabaret Potvoordrie:
Mama wat eten we?
Het
cabaret Potvoordrie met
‘Mama, wat eten we?’ en de
kindertjes mochten niet
zeuren. Eten wat de pot
schaft, luidt de boodschap en
dat is duizenden jaren zo
geweest. Vooral omdat je
vanouds afhankelijk was van
welk voedselgewas verbouwd
werd. Bodem en klimaat
bepaalden wat er beschikbaar
was aan plantaardig en
dierlijk voedsel.
Archeologisch
onderzoek leerde dat –meer
dan 100.000 jaar geleden- de
eerste rondtrekkende mensen
jaagden op groot wild. Later
werd het seizoenstrek, achter
de rendieren aan bijvoorbeeld
en later in de prehistorie
werd op standwild gejaagd.
Ongeveer 9.500 tot 4.500 jaar
vC. werd het klimaat beter en
kwam er ook plantaardig
voedsel bij: kruiden, eetbare
wortels, vruchten en zaden.
Men verzamelde wat men vond.
Pas
bij de Hunebedbouwers bij ons,
de Trechterbekercultuur, bleef
men ongeveer opdezelfde plek
zitten. Zo’n dikke
vijfduizend jaar geleden waren
dit de eerste boeren.
Er
is een bewijs dat 5.300 jaar
geleden pap, een soort brei
van gerst, gegeten werd. Het
werd aangetroffen bij de
gletsjerman Ötzi (nu
Hibernatus gedoopt), een
oermens die na zijn dodelijk
ongeluk in de Alpen duizenden
jaren lang onder het ijs
verdwenen was - en in 1992
ontdekt werd.
Pap
is een eenvoudig te bereiden
voedsel, zodat het als één
van de oudste maaltijden geldt
–als je maar over meel en
water of melk -en vuur-
beschikt. Is heet water het
basiselement waar je groenten
en/of vlees en kruiden in
mikt, dan brouw je soep. Soep
en pap zijn oeroude maaltijden
die in vele variaties
voorkomen – en
onverwoestbaar zijn. Makkelijk
te maken, goed te variëren,
voedzaam en nog lekker ook.
De
historie van eten en van
maaltijden bereiden volgt twee
lijnen. Enerzijds gaat het om
uitbreiding van het
voedselaanbod met nieuwe
soorten planten en dieren,
anderzijds is er de technische
vernieuwing van het eten
klaarmaken. Het laatste is
duidelijk. Ik bedoel de
ontwikkeling van een open
houtvuurtje met een potje
erboven - waar eindeloos in
geroerd moet worden – via
het turf- en kolenfornuis en
gasstel tot de magnetron, waar
in een mum van tijd een
smakelijke kant-en-klare
maaltijd gereed is. Het gemak
dient de mens. Tegenwoordig
moet eten koken niet teveel
tijd kosten.
Het
eten is ook een kwestie van
cultuur. Zómaar iets nieuws
aan het voedselpatroon
toevoegen gebeurt niet. Zómaar
anders gaan eten ook niet.
Alle veranderingen in het eten
en in het eetgedrag worden in
gang gezet door invloeden van
buitenaf, of door wijzigingen
in de eigen situatie. Een
voorbeeld:
Toen
zware lichamelijke arbeid op
het land of in werkplaats en
fabriek verdween vanwege
mechanisatie en
automatisering, was een
krachtig ontbijt ’s morgens
ook niet meer nodig. De dikke
pannekoek als regulier
ochtendvoedsel verdween.
Tegenwoordig is de pannenkoek
eerder een lekkernij –in
vele varianten te maken- en
bestaat er een Vereniging van
Erkende
Pannekoekenrestaurants.
We
gaan even in reuzenstappen
door de cultuurgeschiedenis
van de dagelijkse maaltijd in
Nederland. Eerst was er vooral
schaarste en onzekerheid;
misoogsten en oorlogen zorgden
voor gebrek aan voedsel.
Voldoende eten is nooit een
vanzelfsprekendheid. Verkeerd
weer, of natuurrampen en
politieke onrust zorgen voor
tekorten aan voedsel en het
opjagen van de prijzen. En
voor je het weet heerst er
regionaal een hongersnood.
In
de westerse wereld was die
structurele onzekerheid pas
voorbij in het midden van de
vorige eeuw. De wisselingen in
toegestaan voedsel (vasten en
dan weer uitbundig eten) door
kerkelijke voorschriften , is
ook minder geworden.
Vanaf
de zestiende eeuw werd het
eetgedrag beschaafder, zoals
dat heet. Men vràt niet
alleen maar meer. Naast de
kwantiteit werd vaker gelet op
kwaliteit van het voedsel.
Eetbestek raakte in gebruik,
er kwamen nieuwe, exotische
gerechten uit verre streken en
het eetgedrag werd zelfs wat
verfijnder. Het begon bij de
elite en werd heel zachtjes
aan gewoonte bij andere
groepen van de bevolking.
Vanaf
omstreeks 1800 trad een
ommekeer op in het karakter
van de voeding. De
graanstandaard, met granen die
eeuwenlang de basis voor alle
voedsel waren, werd vervangen
door de aardappelstandaard. De
aardappel werd gemeengoed; het
werd volksvoedsel.
De
vierde en laatste culturele
wijziging die voor het eten
van belang bleek, is het
verdwijnen van de grote
verschillen in rang en stand.
Gaven vroeger het hof en de
elite de toon aan, nu kan in
principe iedereen goed en
genoeg eten en vooral: eten
wat hem of haar goed dunkt.
En
heb je ergens geen zin in?
Nou, dan laat je het staan en
ga je achter de meiden aan…
De
aardappel heeft verschillende
namen in Europa. Dat komt
omdat nieuwe planten vaak
vernoemd werden naar bekende
planten. Wij noemen hem aard-àppel
of eerappel. In het Twentse
dialect heten ze tuffels of
tuffeln, wat tegen het Duitse
Kartoffeln aanschurkt. Het
komt zo: de aardappel is via
twee wegen naar West-Europa
gekomen, een Spaanse route en
een Engelse route. Aan de
Zuid-Europese kant vond men de
aardappel lijken op een
truffel, die ook in de aarde
groeit. Dat woord taratopholi
of taratouphli ligt ten
grondslag aan het Duitse woord
Kartoffel. (Een naam die in
1742 bekend werd.)
De
Engelse ontdekkingsreiziger
Drake nam aardappelplanten mee
uit het Caraïbisch gebied. De
Indianen op Haïti noemden de
plant Potake, wat in het
Engelse ‘potato’ werd. En
dat werd weer patat bij ons!
Aldus
Wessel Dekker met zijn koor
Vrij&Blij: ‘Als hier een
pot met bonen staat…’
. Een geluid uit de tijden
toen we precies wisten hoe het
eten bereid moest worden. Niet
dat we het nu niet meer weten,
maar de voorschriften (zeg
maar) waren luid en duidelijk.
Er werd voortgebouwd op vaste
en bewezen tradities in het
huishouden.
Het
is pas in de laatste decennia
dat er sprake is van een
toegenomen variatie in soorten
voedsel. Om een voorbeeld te
geven: in de jaren vijftig
hadden we in Almelo en
Groningen wèl Italiaans ijs
omdat de familie Talamini er
ijssalons had. Maar pasta
eten? We wisten niet eens hoe
het er uit zag!
Iemand
die de manier van koken en het
aanbod aan voedsel heeft zien
veranderen, is Gina Hartlief.
We vragen haar zo wat het
verschil tussen vroeger en nu
was. Aansluitend hoort u de
mening van Ben Zuur & hen
Puister over
‘Boontjessoep’.
Maar
eerst de kookles van voorheen.
In
Grunnen willen ze
Boontjessoep, aldus Henk Zuur
& Ben Puister. Maar
de vraag is breder
tegenwoordig: Wat willen de
mensen eten? Er is nu keus
genoeg, er is en rijk aanbod
en dan? Wat moet op het menu
staan, thuis en buitenshuis,
in een restaurant? Wie uit
eten gaat, geeft er de
voorkeur aan om iets naar
binnen te buffelen wat thuis
niet elke dag op tafel komt.
(Of niet soms?)
Vroeger
lag dat thuis weer anders. Uit
eten was nog voor de ‘happy
few’. Het volledige maal was
het warme middagmaal, omdat
dan de fornuizen en kachels op
volle sterkte gestookt waren.
Er waren twee oorzaken die de
warme maaltijd naar de avond
lieten verschuiven. Het kon
technisch makkelijker, omdat
meer huishoudens over een oven
konden beschikken. Ook kwamen
meer kleine huishoudens met
tweeverdieners en bovendien
groeide afstand tussen het
werk en de woonplaats. Tussen
de middag een warme hap thuis
was vrijwel onmogelijk
geworden!
De
ouderen (vanaf 55 jaar) houden
zich nu nog het meest aan het
oude gebruik: een kwart van
hen eet warm tussen de middag.
De rest eet ’s avonds warm,
net als de middengroep in
leeftijd van 35 tot 55 jaar.
Men gaat dan tussen half zes
en zes aan tafel. Het jongvolk
is daar nu ook van af. Volgens
het NIPO-onderzoek naar het
eetgedrag wisselt het bij hen.
De ene keer eten ze om vijf
uur ‘s middags, de dag erna
laat in de avond.
Wat
ook in de leeftijdsgroepen
herkenbaar is, is de
voedselkeuze.
Zo’n
35 jaar geleden (1964) was de
Nederlandse hoofdmaaltijd nog
voor 76% aardappelen en
groente en stukje vlees.
Slechts 8 % at een bami- of
nassimaaltijd. In 1984
(vijftien jaar geleden) zat er
al verandering in: 55% at nog
aardappels, vlees en groente,
maar 14% was al aan de
rijsttafel, 8% at een stamppot
en 5% zat aan de macaroni of
spaghetti. Ook ovenschotels en
bonenschotels komen opzetten.
Geleidelijk
aan wordt ook de invloed van
de toenemende vakantiereizen
naar het buiteland herkenbaar.
Men leert ‘vreemd’ eten
kennen en waarderen, maar dan
heb je het thuis nog niet.
Het
anders eten koken kòn ook pas
tot stand komen, zodra er
goede buitenlandse ingrediënten
te koop kwamen. Vanaf 1967 was
dat het geval met de Oosterse
specerijen en groenten. Na
1970 rukten de loempia’s, de
pizza’s en pasta’s op.
Kijk maar even in uw eigen
dorp: toch een stuk of wat
buitenlandse eetgelegenheden
met een uitgebreide
spijskaart! En nog wat: op
elke traditionele jaarmarkt
bij ons is er behalve worst en
stoet, toch ook overal pizza,
shoarma en Vietnamese loempia
te krijgen?
Terug
naar de vaderlandse eters in
het NIPO-onderzoek. Wat ligt
er op hun bordje? Eerst de
seniorencategorie van 55 jaar
en verder. Zij eten vooral
aardappelen met vlees en
groente. De jongste categorie,
tot 35 jaar, eet anders. Zij
hebben vaker pasta en rijst op
het menu. De groep tussen 35
en 55 jaar zit er precies
tussenin. Maar we blijven
Nederlander – als er
aardappelen zijn gaan we ze
prakken, wel 57% van de
bevolking doet het.
Er
is tegenwoordig een nieuw
element dat de voedselkeuze
meebepaalt. Onze vaste
‘scharrelluisteraar’ zat
er al op te wachten. Steeds
meer mensen, vooral jongeren,
willen weten hoe het voedsel
geproduceerd wordt. De
bio-industrie heeft in de
afgelopen decennia zijn hand
overspeeld door overproductie
en onzorgvuldig werken, een
schade die nu moet worden
ingehaald. In elk geval heeft
een teveel aan
bestrijdingsmiddelen, een
teveel aan mest, een teveel
aan rare ziekten en
besmettingen de consument
argwanend, zo niet kopschuw
gemaakt. Er waren al
voorlopers, die bij voorkeur
ecologisch geproduceerd
voedsel wilden – en dat
mocht iets meer kosten. Nu
zijn er meer navolgers die ook
willen weten of het voedsel
wel goed tot stand komt. De
biologisch vleespakketten van
de natuurbescherming,
afkomstig van hun runderen die
in de natuurreservaten grazen
vinden in die groep gretig
aftrek. Puur natuur, zeker
weten.
Scholen
bestellen en masse de nieuwe
lespakketten over vee, vlees
en voeding. Ze gaan bij
duizenden de deur uit, zeggen
Het Kleine Loo en het
Voorlichtingsbureau Vlees.
Tot
nu toe hebben we wat
achtergronden belicht, maar de
hamvraag ‘Wat wil men
eten?’ en hoe maakt je een
menu is nog niet beantwoord.
We steken ons licht weer op
bij Gina Hartlief, die vertelt
hoe de kookles op Dennenoord
in Zuidlaren ging. Dan draaien
we de siepels op, dat wil
zeggen u hoort daarna Les
Oignons van Sydney Bechet.
Aansluitend
op de instrumentale siepels
komt Leendert Klaassens van
het Familiehotel aan het
woord. Hoe komt zijn menu tot
stand? Vervolgens – en dat
ligt niet aan hem- zingt het
Deep River Quartet ‘No Fish
Today’.
Maar
eerst de lessen maaltijd
bereiden op Dennenoord - Gina
Hartlief:
U
hoorde behalve Gina Hartlief
en Leendert Klaassens als
sprekers, Sydney Bechet
‘Les Oignons’ spelen
–echt siepels op zien
Fraans- en het Deep River
Quartet ‘No Fish Today’
zingen, terwijl er toch zulke
lekkere dingen op het menu
staan. Vroeger vond ik vis
niet lekker, maar sinds het
spul in de magnetron bereid
wordt – hmm, lekker sausje
erover, fris wit wijntje
erbij. Niet te vergelijken met
de dagenlang stomende stokvis
uit de jaren vijftig. Om maar
een griezelig voorbeeld te
noemen uit mijn jonge jaren…
Niet
dat je alles moet vergeten van
vroeger, zeker niet. U hoorde
Gina Hartlief zeggen dat de
mensen die weer aan het koken
en bakken en braden moesten,
graag weer oude gerechten van
vroeger wilden maken. Het eten
heeft daarbij ook nog een
andere functie, dan alleen
maar voedsel tot je nemen. Het
is een onderdeel van de
identificatie met een sociale
omgeving. Het wordt steeds
minder naarmate er steeds meer
buitenlands gegeten wordt en
de keus ook ruimer is. Het is
ook een tijdlang mode geweest
om neer te kijken op de
regionale eetcultuur. De
Aardappeleters van van Gogh
waren niet bepaald een
aansprekend voorbeeld, waar je
bij wou horen. En een papkerel
wilde ook niemand wezen. En
hoe was het liedje ook al weer
van Jan Pankouk, Jan Poffert,
Jan Eerappeldaif …
Nee,
streekgerechten lagen heel
lang niet best in de markt.
Tot de zaak ten goede keerde
en de regio weer smaakmakend
mocht wezen. In 1983 schreef
de culinair redactrice van
Libelle een boekje
‘Streekgerechten uit
Nederland’. De proemenkreuze
dook weer op, de potjekoek,
stimpstamp met zure saus,
siepelsop en poffert, broene
bonen met zeute appeltjes,
balkenbrij, jan-in-de-zak,
kruudmoes en hutspot. Het was
d’r weer. Een paar jaar
geleden begon het landelijk
dagblad NRC een serie over de
streekkeuken. De gastronomie
van de regio is herontdekt.
Máár,
maar – klopt dat wel? Hoe
‘eigen’ moet een
streekgerecht wezen?
Hutspot
lijkt oer-Hollands, maar het
is van origine Spaans
soldatenvoer. Echt waar. Het
komt uit de Tachtigjarige
Oorlog. Het gebeurde -volgens
de legende- in 1574, toen een
hongerige weesjongen in het
belegerde Leiden op de geur
afging en in een verlaten
Spaans legerkamp bij de stad
terechtkwam. Daar stond een
nog warme pot met allerlei
resten voedsel, een Spaanse
hutspot: de ‘olipodigro’.
Het was meteen het bewijs dat
de Spanjolen hun beleg van
Leiden opgegeven hadden en
gevlucht waren. Zodra dat
nieuws bekend werd, brachten
platte schuiten over het water
wittebrood en haring naar de
uitgehongerde stad. Sindsdien
viert men Leidens Ontzet elke
vierde oktober met wittebrood,
haring en hutspot. Die
Hollandse hutspot is anders
dan de originele Spaanse
‘olipodigro’, want toen
zaten er nog geen aardappels
in. Weet u nog? Een
receptenboek met die hutspot
‘olipodigro’ van 1746 rept
helemaal niet over
aardappelen.
Begin
januari werd bekend dat de
‘Stichting Ontwikkeling
Nederlandse Kookkunst’ de
landelijke actie ‘Een Eeuw
Tafelen in Nederland’ op
touw gaat zetten. Honderden
restaurants en keukens van
instellingen en bedrijven gaan
oude, originele Hollandse
gerechten op tafel brengen.
Een vorm van vernieuwing en
toch terug naar het oude.
We
vragen straks aan Leendert
Klaassens van het Familiehotel
wat ze daar bekokstoven aan
streekgerechten en/of
exotische gerechten. Hoe
vernieuwen zij hun kaart?
Over
het eetgedrag in Amerika,
Frankrijk en Engeland komen we
wat te weten van Han Tuttel,
junior dus. Hij werkte acht
jaar in restaurants en hotels
buiten de grenzen en heeft
zowel eten klaargemaakt als
aan de gasten geserveerd. Wat
eet men en hoe eet men? Han
zal het zeggen.
Maar
eerst een streekgerecht dat
landelijk als en specialiteit
gezien wordt van Oost- en
Noord-Nederland: Dreuge
Worst en Skik zingt d’r
over!
Voor
we met Han naar het buitenland
gingen, hoorde u Skik met
het succesnummer Dreuge Worst.
Han vertelde wat er voor
verschillen in voedsel en in
eetgedrag zijn. Het kan best
zijn dat in Nederland ook
geleidelijk een verschuiving
plaats vindt, zodat ons
eetpatroon –qua inhoud en
qua vorm- niet meer zo
eenduidig en geprononceerd is.
Jongeren doen het al anders
dan ouderen.
Er
zijn een paar trends, die
doorzetten. Het gezamenlijk
thuis eten van de warme
maaltijd wordt geleidelijk
minder; soms wordt dat bij
volwassenen verschoven naar
het ‘samen uit eten gaan’.
Dat kan bij een goed
restaurant zijn, maar er komen
ook meer eetgelegenheden
elders. Langs de snelweg is
overal wel voedsel te koop. Ik
was een paar keer met de TV
opstap, waarbij de cameravrouw
leefde op broodjes en slaatjes
van het benzinestation. Al
moest ze er voor omrijden.
Vaste
etenstijden verdwijnen, zodra
kinderen niet meer
vastgebakken zitten aan andere
vaste tijden. Je krijgt meer
graasgedrag, qua etenstijden
en qua soorten voedsel.
Woensdag gehaktdag en vrijdag
vis sterven uit. Het aanbod
aan voedselingrediënten en
aan kant-en-klare maaltijden
groeit. Het gebruik ook, tot
er binnenkort een soort
voedselvergiftiging optreedt
wegens onzorgvuldig en te snel
bereiden van dat spul. In het
afgelopen halfjaar is er
steeds vaker voor
gewaarschuwd. Ook omdat de
datum van uiterste
houdbaarheid over het hoofd
gezien wordt, of omdat men de
pakjes eten niet koud genoeg
bewaart.
De
manieren van koken worden
steeds vernieuwd. We koken al
meer met olijfolie,
bijvoorbeeld. In 1998 voerde
Nederland 50% meer olijfolie
in dan in 1996. In vijf jaar
tijd is het gebruik van
olijfolie hier -gerekend per
hoofd van de bevolking-
verdubbeld.
Ook
vaste wijsheden krijgen
geregeld een tik. Nieuwe
inzichten worden groots bekend
gemaakt, want de voedselmarkt
is een vechtmarkt. U weet nog
van dat vezelrijk dieet dat
toch niet bleek te helpen
tegen diktedarmkanker – al
werd het dertig jaar wel zo
verkondigd. De trend om
gezondheidsbevorderende
stoffen in het voedsel te
stoppen, wordt nu al heftig
bestreden door de
wetenschappen. Het gebruik van
zulke functionele fonds’
wekt weer valse verwachtingen.
Tot
slot de suiker, een zoetmaker
en smaakmaker die altijd en
overal van alles de schuld
krijgt. Het is een
natuurproduct dat veel
eetbaars lekkerder doet
smaken, want de mens is een
zoetekauw van nature. Uit
schuldgevoel nemen sommigen
dan een lightproduct, waarvan
de kunstzoetstof een kleffe
smaak achterlaat. Toch blijken
de lightproducten suiker niet
te verdringen; het is er
gewoon extra bijgekomen. De
suikerindustrie heeft laten
onderzoeken hoe het zit met
dikworden. Wat blijkt? Van
suiker wordt je helemaal niet
dik! Vetten spelen een veel
belangrijkere rol. Daar hoort
u dit jaar ongetwijfeld meer
over.
En:
als u helemáál niet meer
weet wat te eten en u gaat ver
terug in de tijd – toen uw
voorouders amper een taal
beheersten en in berenvellen
liepen – dan komt u hier
terecht:
Terwijl
Kid Ory’s Creole Jazzband
‘the Sugar Blues’
speelt als zoethoudertje,
sluiten we dit uur van ‘Van
Dingen en Deuntjes’ af.
Het
ging vandaag over het thema
Eten. De productie en
samenstelling deed Jan Tuttel,
de techniek was in handen van
Peter Huitsing en de
presentatie gebeurde door Jan
Tuttel en Joke van der Grift.
Volgende
maand, laatste zondag in
februari, is dit informatieve
programma er weer. Dàn gaat
het over ‘Taal &
Tongval’ en over je
moerstaal in het vaderland.
Kortom: over de streektaal.
Bedankt
voor het luisteren, maar blijf
luisteren. Het volgend uur
zorgt Huub Bremmers voor zeer
beluisterenswaardige muziek.
Dag.