Meer
dan duizend jaar intact, het
esdorpenlandschap
Het
gebied van de Drentse Aa is
gewoon een oppervlakte van
ruggen en dalen, waar de
loopjes en de diepjes stromen.
Bij die beekjes werden de
eerste boerennederzettingen
gesticht, de oudsten in de 9de
eeuw. Het is een patroon dat
zichzelf herhaalt, van Elp tot
Eelde, van Grolloo tot
Glimmen. Pas in het
benedenstroomse deel, voorbij
De Punt in de veenpolders
tussen Paterswolde en Haren,
verandert het landschapsbeeld.
We praten over een streek, die
al langer dan duizend jaar het
landbouwbedrijf kent.
Centraal esdorp
Karakteristiek
is het centrale dorp te midden
van de -oorspronkelijk
onbewoonde- gebruiksgronden:
de gezamenlijke,
aaneengesloten akkers (de es),
de vochtige hooilanden (maden
of maten), de uitgestrekte
graasgronden voor 't vee (de omringende
heidevelden, ‘het veld’),
de houtvoorraad (het boerbos
of ‘holt’). Alle
boerderijen lagen in het dorp,
gegroepeerd rond een centrale
open ruimte (de brink) die
vaak ook met bomen beplant
was. Bij dorpen op een
relatief smalle zandrug
ontwikkelde de bebouwing zich
meer uitgestrekt, waarbij de
open ruimte dan aan de rand
lag. Aparte akkercomplexen,
die er later aangelegd werden,
heten ‘kamp of kampen’.
Van dorp tot dorp liepen vaste
verbindingswegen, soms 'dijk'
geheten als de doorgaande weg
vrijwel jaarrond begaanbaar
door natte gronden voerde en
‘steeg’ voor kortere,
droge zandwegen, vaak als
dwarsverbinding. Vanuit het
dorp waaierden enkele
uitvalswegen (de ‘drift’)
uit, voor de schaapskudden die
dagelijks buitenaf op de
heidevelden geweid werden. Ook
werden soms runderen geweid
('heisnikken'). Veel namen van
wegen herinneren nog aan die
functionele indeling van het
landschap bij een esdorp:
Esweg, Madijk, Koelandsdijk,
Ossendijk, Schapendrift, Holle
drift, Veldweg, Hooiweg,
Kampweg. In feite lag binnen
korte afstand een grote
landschappelijke variatie, die
hier en daar nog intact is.
Kunstmest
betekende einde van de heide
In
de 19de eeuw veranderde het
gesloten landbouwsysteem
doordat er meer en meer met
kunstmest gewerkt werd, in
plaats van dierlijke mest. De
schaapskudden en hun
keutelproductie werden daarna
afgedankt, wat inhield dat de
heidevelden ook
‘waardeloos’ werden.
Projectontwikkelaars en
ontginningsmaatschappijen,
gesteund door de staat,
sloegen aan het werk om ‘het
veld’ om te batterijen tot
landbouwgrond (veldontginning)
en tot nuttige houtteelt (met
name in de Staatsbossen). Er
bleef naar verhouding maar
heel weinig heide over. Ook
vele vennetjes gingen op de
schop. Het huidige heideareaal
is nu vrijwel geheel
terechtgekomen bij de
natuurorganisaties of bij het
leger, die het als
oefenterrein benut (zoals het
Balloërveld).
De
historie van de
esdorpenlandschap leert dat
niets hetzelfde blijft. Al
lijkt op het oog alles
'gewoon' bij het oude te
blijven. Loop je met een
archeoloog door de Drentse
esdorpen, dan wijst hij naar
een stuk bouwland op de es en
zegt “Hier lag vroeger het
dorp”. De eerste
nederzettingen met houten
huizen met strooien of rieten
daken, schoven aanvankelijk
wat rond binnen hun eigen
territorium. Het
(ontginnings)bos dat vanaf
begin 20ste eeuw werd
aangeplant, diende een
economisch nut. De vaderlandse
steenkoolmijnen moesten met
eigen hout voorzien worden,
vooral voor het stutten van de
ondergrondse mijngangen. Toen
de naaldbossen oogstrijp
werden, waren de Limburgse
mijnen al bezig met sluiting.
De zogeheten 'Staatsbossen',
in het Drentse Aa-gebied
vooral bij de bovenloop van de
beekjes gelegen, hebben nu een
multifunctionele bestemming.
Boeren
en burgers
Tegenwoordig
zijn binnen de bebouwde kom
van de esdorpen amper nog
actieve, goed renderende
landbouwbedrijven te vinden.
De mechanisatie, de
automatisering en de
internationale
landbouwpolitiek eisen een
grotere schaal van
bedrijfsvoering, die midden in
het dorp niet meer te
realiseren is. Boerenbedrijven
worden verplaatst naar elders.
Ook
de bevolking verandert. Waren
voorheen de inwoners meestal
in de landbouw werkzaam,
tegenwoordig levert de
burgerij –die (D)renteniert
of elders werkt- een groot
deel van de dorpsingezetenen.
In 2003 bleek bij een
publieksenquête, dat de
‘mooiste Drentse
boerderij’ in
Schoonebeek/Oosterse Bos
stond. Het betrof een
klassiek, oud pand dat met
veel geld, moeite en zorg door
een stel Amsterdammers, die er
kwamen wonen, in prachtige
conditie gehouden is.
Het aardige is
dat het karakteristieke beeld
van de esdorpen in het Drentse
Aa-gebied in wezen nog
hetzelfde is. Het ‘Nationaal
beek- en esdorpenlandschap
Drentsche Aa’ heeft tot taak
om de kwaliteiten van natuur
en landschap en van het wonen
en werken te bewaren en te
versterken. Het streefbeeld
voor de agrarische sector
biedt ruimte voor
bedrijfsontwikkeling, met
perspectief op een goed
inkomen. Een leidraad is
‘Behoud door vernieuwing’
en dat is precies wat het
esdorpenlandschap al tijden
meemaakt.
|