INDEX 

van dingen & deuntjes

reisverhalen

natuur en landschap

naamkunde

Drentse Aa

volkskunde

paasvuren

Harmjan van Steenwijk

vliegwerk

eem kiek'n

in de smiesterd

wie is wie

gastenboek

over de Tuttels

email Jan Tuttel

email Harmjan van Steenwijk

email WebMaster



Freak ProductionsFreak Productions

Bezoekers:

 

 

laatste update: 24 juli 2005 09:21

van Dingen en Deuntjes

 
Goeiemorgen en welkom bij ‘Van Dingen & Deuntjes’, het ontspannen informatief programma op de laatste zondag van de maand. Vandaag 25 oktober 1998, is het thema: Dierenspul & Beestenbende. Vanwege een maand met werelddierendag erin en een aantal belangrijke veemarkten, maar bijvoorbeeld ook omdat de Drentse Patrijshond op een postzegel verscheen. Teksten, muziek en interviews gaan over allerhande dieren: tamme beesten als huisdieren en vee, de onbeminde huis- en huiddieren en een beetje over gevaarlijke en vreemde dieren. Kortom: Dierenspul en Beestenbende

Mensen en dieren hebben altijd al wat met elkaar gehad. Als de een de ander niet opvrat, was het wel andersom. In de oude tijden, toen de wilde natuur nog een bedreiging was, moesten het kleine groepje mensen zich maar zien ter handhaven in deze barre wereld. Wilde dieren waren een gevaar, maar omdat men toen slechts van jacht en verzamelen van veldvoedsel kon leven, moest er af en toe wel een beest gevangen worden om wat stevigs in de pot te krijgen. De landbouw is een uitvinding van latere datum.

Ergens in de geschiedenis en ergens in de wereld is er een moment geweest, waarop mensen bepaalde dieren gingen waarderen. En andersom, zodat sommige dierensoorten ook in de nabijheid van mensen vertoefden omdat er soms wat eetbaars voor hen overschoot. Uiteindelijk werden dieren tam gemaakt om verschillende redenen. We bekijken straks hoe en wanneer wilde dieren tot huis- en thuisdieren geworden zijn.

In elk geval kunnen we onze historie niet meer indenken zonder dieren. Ze werden als nutsdier ingezet, ter versterking van de menselijke mogelijkheden. Heel vroeger begon de dag als de haan kraaide, middernacht telde nog niet. Wij zijn niet zo sterk als een paard, wij hebben geen geheugen als een olifant en wij kunnen niet spoorzoeken als een bloedhond.

Nu is het niet gelukt met die olifant als huisdier – daar is de computer voor in de plaats gekomen- maar wel met de kat. Die hebben we voor –of tegen- de muizen en voor de gezelligheid. Toch blijft een poes of kat een eigenwijs en eigenzinnig maar kundig dier, dat zich uitstekend in het wild kan redden. Ook na een traditie van 5000 jaar bij mensen wonen, die in Egypte is begonnen.

Een ander voorbeeld is het paard. Die is eerst -net als runderen- als trekdier ingezet, want de kunst van paardrijden is ook pas later ontwikkeld. Toen de steppenvolken in het oosten dat kunstje goed onder de knie hadden, bleek de combinatie ruiter-en-paard een goed middel om te kunnen vechten. Zo’n twaalfhonderd jaar lang (van de vijfde eeuw tot in dertiende eeuw) waren de paardrijdende krijgszuchtige stammen een crime voor de opkomende civilisaties van Azië, het Midden-Oosten en Europa. Trouwens de eerste buitenlandse troepen die in 1813 hier ten lande de Franse bezetters achterna zaten, waren de Kozakken op hun kleine paardjes. Zij waren berucht om hun woeste en onbehouwen gedrag. En om nòg een reden – zij stikten van de ongewenste diertjes. Als ze hun pelskleding uitklopten boven de vuren, dan knapte het van hun kleine metgezellen, een vracht vlooien en luizen. Die onbeminde huis- en huiddieren bespreken we ook nog.

Insecten zijn overal. Zij kunnen zich goed handhaven. Spinnen en insecten doken als eersten op na de vulkaanuitbarsting op Krakatau, die alle leven had vernietigd. Ze vinden overal wel een gaatje om te kunnen overleven; tegen bestrijdingsmiddelen worden ze resistent. Een recent voorbeeld van zo’n aanpassing is een ontdekking bij muggen in de ondergrondsen, de metro’s van grote steden. Ze kwamen ooit van buiten, maar vestigden zich beschut ondergronds waar ze zich ook konden voortplanten. Onlangs hebben biologen vastgesteld dat ze zich tot een aparte slag hebben ontwikkeld, de metromug.

Dieren en beestjes kunnen plagen veroorzaken, die hele oogsten kunnen vernietigen, met grote sociale en economische effecten. Zowel de katoenkever als de Coloradokever of de hopluis waren bij boeren als ongewenst ‘landbouwhuisdiertje’ op hun velden bekend, met vaak rampzalige gevolgen. En sprinkhanen waren als plaag in de bijbel al bekend en ze zijn dat nog immer.

Er zijn ook dieren die we koesteren. We kiezen ze als symbool voor moed, kracht en snelheid. We zetten leeuwtjes als standbeeld bij de oprit of gebruiken ze als schildhouders van officiële wapens. Dieren gelden ook als statussymbool, een apart beest doet het goed. Een duur beest nog beter. Een eng, apart en duur beest levert het meeste aanzien op. Ook problemen, want echte huisdieren zijn het nou ook weer niet.

En alsof we nog niet genoeg dieren op aarde hebben - voor onze sprookjes en mythen verzinnen we er nog een stel fabeldieren bij. Van feniks tot griffioen of zeemeermin.

Allemaal dierenspul en beestenbende. U hoort dit uur vele dieren voorbij komen. Er zijn daarover vraaggesprekken met een dierenarts, een dierenpension-houder en een jeugdarts van de GGD. In de muziek hoort u grote en kleine dieren, lieve dieren en gevaarlijke beesten. We beginnen met een groot beest, dat bewondering wekt van het Klein Orkest: Het Nijlpaard

De toon is gezet met Leve Het Nijlpaard, door Klein Orkest: ‘Je hoort hem nooit klagen, het nijlpaard heeft stijl’. Toch is die gezellige dikkerd geen huisdier geworden; hij is nooit ‘gedomesticeerd’. Het beest voldeed niet aan de voorwaarden om van wild dier tot tam dier bij mensen te worden. In dat proces van eeuwen waarin wilde beesten tot huisdier of vee werden gemaakt, werden ze uitgekozen om bepaalde eigenschappen: volgzaam, sterk of andere goede prestaties, mooi en sierlijk, handzaam - noem maar op. Het scheelt ook als een dier een sociaal karakter heeft. (Op de kat na geldt dat voor zowel alle huisdieren en landbouwhuisdieren, het gebruiksvee.)

Hun nut was eerst van belang. Je hield dieren om hun opbrengsten (melk, vlees, vacht), als last- of trekdier, als waakdier of voor de jacht – óók op ratten en muizen bij grote graanpakhuizen bijvoorbeeld. Pas veel later komt het dier als gewild gezelschapsdier in beeld.

Tegenwoordig is dat het belangrijkste motief om een dier te houden. Heersers alsmede patsers die macht wilden uitstralen, hielden en houden er nog wel eens aparte en vreesaanjagende huisdieren op na. Een poema aan het lijntje of een krokodil onder tafel of zo… Het kan je geld gaan kosten. In de Belgische gemeente Diepenbeek gaat men belasting heffen op uitheemse spinnen en andere exotische huisdieren.

Overigens – er zijn wilde dieren die tam gemaakt worden voor het werk, zoals de olifanten in Azië. Je moet steeds een nieuwe generatie vangen en africhten. Aan de andere kant komen er meer kudden paarden en runderen die vrij rondschuiven in grote natuurreservaten.

Waar en wanneer kwamen de huisdieren -hoe zeg je dat – ‘tot stand’?

Dat verschilt per werelddeel en per gebied. De laatste wilde oeros is in de 17de eeuw in Polen doodgeschoten, maar gedomesticeerde runderen moeten ongeveer 8000 jaar geleden al bekend zijn geweest in West-Azië en omstreken. Varkens, geiten en schapen zijn ook al duizenden jaren als huisdier bekend.

Een soort wolf sloot zich zo’n 15.000 jaar geleden bij mensen aan, want hij vond daar altijd voedselresten. Geleidelijk aan merkten de rondtrekkende stammen, dat deze restenvreters als speurhond of als wakers voor gevaar handig waren om erbij te hebben. Dat was in Voor- en Zuid-Azië en rond het Middellandse Zeegebied. Elders in Azië hielden ze honden als voedsel om zelf te slachten. Uiteindelijk ontstonden uit de wolfhonden ca. 400 huisdierrassen, die in niets meer lijken op die eerste dieren.

Onze poezen stammen af van de Nubische kat uit Egypte. Circa 2000 jaar geleden brachten Germaanse soldaten uit Romeinse legers de eerste katten naar de Lage Landen.

Het konijn is van oorsprong een wild beest uit Spanje en Portugal. Het waren de Romeinen weer die doorkregen dat konijnenvlees voedzaam en lekker was. Zij brachten konijnen naar andere oorden in Zuid-Europa. De Romeinen fokten konijnen in speciale perken, maar later in de Middeleeuwen werden ze ook voor de jacht gefokt. Er zijn wel 37 konijnenrassen gefokt voor diverse doeleinden. Tot in deze eeuw hield men in Europa nog konijnen in warandes, onder meer voor de viltindustrie. Nu is het een aaibaar gezelschapsdier, dat thuis op de bank mee mag kijken naar de televisie.

ZuidlaardermarktWat het paard betreft is het ingewikkeld, want er waren vier soorten wilde paarden in de wereld. Vermoedelijk begon men ongeveer 5000 jaar geleden in Zuid-Rusland het wilde paard als getemd nuttig dier te maken. In de Middeleeuwen werden voor ’t eerst grote, zwaargebouwde koudbloedige rassen gefokt, omdat de ridders met hun zware ijzeren harnas anders door het paard zakten.

Goed, genoeg dieren getemd.

Vóór we met onze huisdieren naar de dierenarts gaan, hoort u twee echte zwarte paarden in een Poolse polka: Kare Konie, door Stefan Kubiak en zijn orkest

Na Stefan Kubiak met de paardenpolka Kare Konie, hoorde U dierenarts van der Velden over huisdieren en mensen. Toevallig kwamen in de periode nadat het interview gemaakt was, de berichten van de bijterige honden en ongelukken met kinderen flink in het nieuws. Het is dan, wat Otto van der Velden al zei, werk voor de huisarts.

Ook koeien met kalveren kunnen narrig worden en loslopende mensen als gevaar zien. Je kunt dan ook -bij wijze van spreken- wachten op het bericht, dat zo’n vrijlopend rund in natuurreservaten een keer een wandelaar te grazen neemt, die bijvoorbeeld kalfjes wilde aaien. Ook een koe kan iemand op de horens nemen als-tie goed kwaad wordt.

Maar, eigenlijk waren we nog niet klaar met de huisdieren dicht bij, de band tussen mens en dier die in de loop de eeuwen steeds nauwer werd. We hebben dan dieren en beesten bij ons thuis, in een kom of in een kennel en dan? Vrijwel niemand is nog een heel jaar bij huis.

Velen nemen meerdere keren per jaar vakantie of moeten op reis voor het werk. Dan moet er iemand op de dieren of de beesten passen. Een vroegere collega uit het zuiden des lands vroeg ons een keer om van huis te ruilen in de vakantie. Op zich geen probleem, maar andere factoren zorgden ervoor dat het plan niet door kon gaan. We hadden dan wèl een cursus dierenverzorging moeten volgen, want mijn ‘collega met de zachte g’ hàd me toch een zooi beesten lopen. Een complete kinderboerderij en nog wat exotisch kleingoed. Vind daar maar eens een oppas voor!

In de praktijk zie je dat mensen –als ze geen eigen oppas kunnen regelen- hun huisdieren ook uitbesteden, als er maar voor goede opvang gezorgd wordt.

Daarnaast kwam het voor –in het ergste geval- dat mensen hun honden, katten en hangbuikzwijntjes de deur uitstuurden, het bos in. Dat werden dan zwerfdieren. Daartoe horen ook weggelopen of verdwaalde huisdieren. Helemaal zonder zorg zijn die niet; er wordt op gelet en ze worden als het kan gevangen en opgevangen.

Hoe de opvang van huisdieren en zwerfdieren in zijn werk gaat, weet de familie Panjer die het Dierenpension Ydermade in onze gemeente drijft. Aansluitend laten we een hondenboogie-woogie horen: Berry’s Hounddog van Rob Hoeke en Hein van der Gaag.

Maar eerst Niek Panjer.

Tja, cabaret Ivo de Wijs in 1974 met Kleine Huisdieren, voorafgegaan door de boogie woogie Berry’s Hounddog van de pianisten Hein van der Gaag en Rob Hoeke. (Ook een nummer van voorheen, in elk geval van voor het ongeluk van Rob Hoeke).

U luistert (nog steeds?) naar het programma ‘Van Dingen & Deuntjes’, dat vandaag Dierenpul & Beestenbende tot thema heeft verheven.

We hebben tot hier de gebruikelijke huisdieren, honden, katten, paarden, hangbuikzwijntjes en een bejubeld nijlpaard, al besproken of bezongen. Het is tijd voor ander gedierte.

Gek eigenlijk dat er zo’n verschil tussen dieren en gedierte bestaat. Bij het laatste heb je het eerder over ongedierte. Bij dieren komen òndieren voor, maar dan zijn het alweer beesten. Ook dan is niet exact duidelijk wat je d’r onder moet verstaan.

Die verhouding ‘mens en dier’ heeft altijd een tweeslachtig karakter gehad. Tot in de 18de eeuw ging men er vanuit dat dieren er voor de mens waren. De Schepper had dat zo bedacht. Enige persoonlijkheid werd het dier ontzegd, het had geen ziel en hoorde de mens te dienen. Toch twijfelden sommigen eraan of dit wel klopte. Ethisch gezien was het gedrag van de mens soms niet in de haak, omdat hij het dier puur als instinct-automaat te zijnen nutte zag. Het mooiste voorbeeld van twijfel van de mens of die zich wel goed gedroeg, ligt in het bijgeloof. In de Kerstnacht zouden alle dieren kunnen praten, zo meende men. Menig boer durfde dan niet eens aan de deur van de stal te luisteren…

Misschien dat vanwege puur het economisch nut van dieren ‘zonder ziel’, ons land zo laat was met wettelijke maatregelen tegen diermishandeling. Nederland behoorde met Spanje en Turkije tot de achterblijvers in Europa. En toèn er in 1886 een artikel tegen dierenkwelling in het Wetboek van Strafrecht kwam, viel het onder de Zedelijkheidswetgeving. Om de mens tegen zichzelf te beschermen. Nouja, het arme dier profiteerde er van mee, zullen we maar zeggen.

Goed, dat was even ‘hoe het zo gekomen is’. Nu draven militante dierenminnaars weer door, als ze dieren uit kooien bevrijden, die zichzelf slecht kunnen redden of die tot een algemene plaag uitgroeien. Je doet er dier, mens en maatschappij geen plezier mee. Laat staan dat zo’n actie een probleem oplost. Je schept een nieuw probleem.

Plaagdieren, of beter gezegd, een dierenplaag vormde altijd al een probleem. Het gewas werd aangetast of de oogst werd opgevreten, het vee werd belaagd of aangevreten en de mensen zelf bleven ook niet vrij van enige kwelling en ongemak. Het ging ook vanzelf.

Tot begin deze eeuw leefden men met alle dieren samen onder een dak. In oude steden stikte het van dieren; bij belegeringen zoals in de Tachtigjarige Oorlog zat de hele veestapel ook in de stad opgesloten. Tot na de oorlog bestonden er nog ‘stadsboeren’ – het land en het vee buitenaf, maar de boerderij en stallen in of aan de rand van de stad. Paarden zijn nog lang trekdier geweest. Hoefsmeden bijvoorbeeld zaten nog heel in het stadscentrum.

Zo’n dierenplaag bestond vooral uit kleine beestjes: bijvoorbeeld horzels voor runderen, bloedluis voor pluimvee en vlooien en luizen voor mensen. Behalve schade betekenen ze ook een gezondheidsrisico. We spreken daarom van onbeminde huis-en huiddieren. Ze zijn al eeuwen onze partners. Als er vroeger niet zulke verschrikkelijke ziekten en plagen door ‘ongedierte’ waren geweest, zou de geschiedenis anders zijn gelopen. De vierde kruistocht bereikte Jeruzalem niet eens meer door sterfte vanwege de builenpest; het leger van Napoleon ging op weg naar Moskou zelf al kapot aan ziekten en plagen en verloor de strijd.

Tegenwoordig zijn de hygiënische toestanden beter onder controle. Ratten en kleiner ongedierte worden bestreden, maar nieuwe mogelijkheden voor muggenplagen dienen zich aan – als je af moet gaan op onheilstijdingen over grote, nieuwe natuurprojecten. De malaria, die door bepaalde muggen wordt overgebracht, is in Nederland in de jaren voor de oorlog hevig bestreden. Onder meer in de Wieringermeerpolder waar een plaag heerste.

In de jaren veertig en vijftig was hoofdluis een veelvoorkomend euvel. Op school kreeg je toen geregeld controle, waarbij ‘luizenkinderen’ DDT-poeder op de kop kregen of thuis met ‘Jachtwater’ tegen luizen en neten behandeld moesten worden. Overigens was dat luizenwater een volksmiddel, dat je gewoon kon kopen. Jachtwater was rijp staverzaad (zaadjes van een soort ridderspoor) op brandewijn getrokken. Het beet nog erger dan luizen.

Voor we de jeugdarts van de GGD vragen hoe het nu met de luizen en neten staat, gunnen we het cabaret van Ivo de Wijs de mond.

Zij bezingen speciale luizen als statussymbool: samen plat, samen platjes. Luister naar Luizenleven.

En na Het Luizenleven, de platjes van Ivo de Wijs en zijn manschappen, vertelde mevrouw van der Neut dat we misschien de hoofdluis als plaag wel nooit ècht zouden kwijtraken.

Het was dus zo, dat voorheen vlooien en luizen voorbehouden waren aan de, zeg maar, lagere sociale klassen, zoals dat nu heet. Dàt is veranderd, hoorde u net. De luizenplaag is democratisch geworden en trekt zich niets meer aan van rang of stand.

Soms geven bijnamen nog informatie over vroeger. Zo heten de inwoners van Eernewoude altijd nog ‘lúzeknippers’. Dat komt- zo zegt men- omdat het hele dorp altijd onder het ongedierte zat. Zelfs de kerktoren zat er onder. Alleen als er kermis was knapten de lui in Eernewoude zich op; ze wasten zich goed en schoonden grondig hun kleding en huizen. De toren vol luis werd dan met een bezem schoongeveegd. Vaak zijn ze daarna met hun bijnaam gejend. Schippers met enig lef of een snelle boot voeren dan langs met een bezem in de mast. Luizen blijven onbeminde huiddieren. Maar het kan erger.

Plagen en ziekten, mede door dieren veroorzaakt, hebben de wereld al geteisterd sinds zijn bestaan. De Bijbel verhaalt er al over. De ergste plaag is de pest geweest, de Zwarte Dood. Nog erger dan alle natuurrampen, hongersnoden en andere ziekten bij elkaar, achteraf bekeken. De sterfte was erg hoog, 90% van de zieken haalde het niet. Hele bevolkingen sloegen op de vlucht, waardoor de ziekte zich verbreidde over een heel werelddeel. De pest woedde van de 14de tot de 17de eeuw, met afnemende gevolgen. Tussen 1348 en 1450 stierf een kwart van de Europese bevolking, toen als 25 miljoen mensen. De laatste grote epidemie brak in 1893 in China uit en een kleinere in 1911 op Java. Daarna bleef het beperkt tot lokale uitbarstingen. De ziekte is nooit uitgeroeid.

De pest, van oorsprong een ziekte van knaagdieren als eekhoorns en ratten, wordt veroorzaakt door een pestbacil. Ratten zijn hiervan de dragers, maar de ziekte wordt overgedragen door rattenvlooien. Sterft de rat, dan kan deze vlo kan bij mensen terechtkomen waarna mensenvlooien de ziekte verder brengen. Daarnaast treedt besmetting op via etter van de wonden en aanhoesten. Met funeste gevolgen.

Sommige ziekten die aanvankelijk alleen onder dieren heersten, komen op een of andere wijze toch terecht bij mensen. Elk jaar hoort u wel van een nieuw soort ziekte, die opduikt. Niets nieuws eigenlijk, maar evengoed riskant.

Andere plagen door dieren hebben te maken met een teveel aan dieren met een ongewenst gedrag op een bepaalde plaats. Motten in de klerenkast, witte vlieg op kamerplanten, coloradokevers op de aardappelakker, boktorren in de hanebalken - wolven rond steden en dorpen.

Wolven zijn dieren van bos en veld en in principe vrij schuw. Pas bij gebrek aan voedsel en bij versnippering van hun areaal duiken ze bij mensen op. Ze trekken naar de bewoonde wereld en proberen van schaapskudden wat mee te pikken. Pas in erge nood wagen ze zich binnen nederzettingen. Dan slaat de angst toe en worden drijfjachten op touw gezet. In de 18de eeuw gebeurde dat nog in Drenthe. Wolven worden tegenwoordig zeldzaam in Zuid- en West-Europa. Sinds kort worden ze weer uitgezet in grote natuurreservaten in gebergten, waar ze al niet meer voorkwamen. Tot verdriet van de schaapherders in die afgelegen streken. Afgelopen maand haalden hun protest de kranten nog. Echter, in oorlogsgebieden en in tijden van crisis neemt de wolvenstand weer toe. In Midden-Europa was nog steeds een minimale wolvenpopulatie. Maar hou over een tijdje de berichten uit Balkan maar in de gaten.

Tot slot een konijnenplaag uit de historie. Graaf Floris V stond erom bekend dat hij jaagde op andersmans vrouwen en overig wild. Zo liet hij in Holland konijnen uitzetten voor de jacht. Die dieren werden een plaag, want zulkswat jongt aardig aan. In Den Haag, de residentie, werkte men in de 15de eeuw aan een groot beplantingsplan. Van heinde en verre werd jong plantsoen aangevoerd. De konijnen vraten alles op, net als met de duinaanplantingen. In Den Haag heeft men toen de nieuwe aanplant met riet of stro omwikkeld en met teer ingesmeerd tegen de konijnenvraat. Een paardenmiddel tegen konijnen.

Zoiets helpt niet altijd. Zeker niet bij nieuwe soorten gevaarlijke dieren. Daar helpt geen lievemoederen tegen, daar is geen kruid tegen gewassen, daar helpt geen paardenmiddel meer….

Luister naar Joost Prinsen, met een lied van Hans Dorresteijn op muziek van Harry Bannink : Het Roofschaap

Het enge verhaal van het Roofschaap door voorheen Erik Engerd, Joost Prinsen. En zo zijn er nog een aantal dieren die tot de verbeelding spreken. Er worden nieuwe dieren uitgevonden, waar niemand zich een voorstelling van kan maken. Hoeveel poten heeft een Zalmsnip? Hoeveel eieren moet-ie leggen? Niemand weet het en toch staan de kranten er vol van.

Een draak is duidelijk; het beest bestaat niet maar je weet wel met welk soort je te maken krijgt. Er zijn zulke monsters met wel 7 koppen. En ze spuwen vuur. Zo hebben we ook de foenix, een vogel die op het vuur oprijst en onverwoestbaar is. Iedereen kent de pegasus, het gevleugelde paard van de dichters. Of de eenhoorn, die afgebeeld wordt als paard met geitenbaard, gespleten hoeven, een leeuwenstaart en een lange, gedraaid rechte hoorn op zijn voorhoofd.

Zo is er de harpij, met de bovenhelft van een vrouw en de andere helft van een adelaar. Dit symbool komt als wapenfiguur geregeld voor in Oost-Friesland. De centauer is een monster, van half mens, half paard. De sfinx is een liggend figuur, van voren vrouw en vanachter leeuw.

De griffioen of grijpvogel hoort ook in die categorie bekende, onbestaanbare beesten: een bovenlijf van een adelaar, met paardenoren en een benedenlijf van een leeuw. Nou dan, dat is pas wat.

Het zijn fabeldieren en ze worden overal gebruikt en vertroeteld als symbool.

Echt gevaarlijke dieren zijn beesten met onverwacht en zeer ongewoon gedrag. Een schimmel die over het dak loopt, rendieren die door de lucht racen, hazen die met mandjes op de rug rondlopen en eieren verstoppen – om van ooievaars met een snavelvol baby’s maar te zwijgen!

Om die kant van de zaak wat op te vrolijken, een dierlijk middel ter verhoging van de potentie door een fijngemalen kever, Spaanse Vlieg, dan wel Spanish Fly. Nu in het Frans als kleine vlo bezongen door Sacha Distel, La Petite Puce.

Na de Spaanse Vlieg die (behalve als middel tegen impotentie, ook als trekpleister gebruikt wordt en) nu in het Frans door Sacha Distel als La Petite Puce werd vertolkt, komt als laatste ‘deuntje’ het katje op de toetsen: Kitten on the Keys, door Knuckles O’Toole.

U heeft geluisterd naar Van Dingen en Deuntjes met Dierenspul en Beestenbende als thema.

Het programma werd geproduceerd, samengesteld en gepresenteerd door Jan Tuttel. De techniek was in goede handen van Peter Huitsingh.

De heren van de Velden en Panjer en mevrouw van der Neut worden bedankt voor hun medewerking.

Volgende maand, laatste zondag van november is dit programma er weer. Het thema dan is Hemelsbreed, van sterren kijken, sterren schieten, sterren wichelen tot de hemel als eindbestemming.

Bedankt voor het luisteren, tot volgende keer.

Blijf luisteren, want hierna komt Huub Bremmers met ijzersterke muziek van toen.

Dag

 

 

 

 


Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
This material may not be published, broadcast, rewritten or redistributed in any form, including digital,
without the prior consent and written agreement by the author.