INDEX 

van dingen & deuntjes

reisverhalen

natuur en landschap

naamkunde

Drentse Aa

volkskunde

paasvuren

Harmjan van Steenwijk

vliegwerk

eem kiek'n

in de smiesterd

wie is wie

gastenboek

over de Tuttels

email Jan Tuttel

email Harmjan van Steenwijk

email WebMaster



Freak ProductionsFreak Productions

Bezoekers:

 

 

laatste update: 18 september 2005 20:51

naamkunde

 

Over de vele namen van de Jeneverbes (Juniperus communis) 

De Jeneverbes is een merkwaardige struik, al eeuwenlang. Half Nederland kent hem echter niet, in tegenstelling tot de jenever zèlf. Ooit was dat zelfs in bepaalde gebieden een volksdrank, toen men in tijden van armoe en ellende troost in de fles zocht. In deze tijd is de kwaliteit van deze sterke drank vele malen beter, zodat de jenever in België en Nederland gewoon zijn eigen fijnproevers kent. Tijden veranderen, maar de naamgeving niet. In de 13de eeuw was de oudst bekende Nederlandse benaming voor de struik Jeneuver of Jeniever. De drank ontleent zijn naam dus aan de smaakmaker, de bessen van deze struik. Ergens in de 17de eeuw werd deze methode ontdekt, zodat er al meer dan 300 jaar jeneverstokerijen actief zijn (de ‘branderijen’). De naam is eigenlijk uit het Frans afkomstig: ‘Genièvre’, wat hier verbasterd werd tot genever en jenever. Koning Willem III, die ook beslommeringen in Engeland had, zorgde ervoor dat het populaire drankje overzee bekend werd. Dat  ontwikkelde zich daar weer tot de gin zoals wij die nu kennen.

 

Juniperus communis 

Elke plant of struik heeft een botanische naam. Onze Jeneverbes heet overal ‘Juniperus communis’. Het is een van de 60 soorten die op het Noordelijk Halfrond voorkomen. Er zijn diverse verklaringen voor die naam Juniperus, die taalkundig verwant zou zijn met ‘Juncus’ (Pitrus). Dat zou kunnen wijzen op het goed kunnen vlechten (met de soepele takken). We zien straks bij de Duitse namen en bijnamen een zelfde verklaring. De struik heet in Nederland ook Jeneverboom of Jeneverbesbos, maar veel leuker zijn de Oost-Nederlandse regionale namen: Damme, Dammer, Damberenbos, Damberen, Dankberbei, Dangerbeien (beien zijn bessen), Dampol of Dampölle en Menneke of Oldemennekesboom. Beide laatste namen leiden ons naar afgelegen heidevelden met dichte nevel of mistflarden, waar ineens eigenaardige donkere gedaanten opduiken. Je schrikt je lam, het spookt! Dan blijken het jeneverbesstruiken te zijn. Als ze iets meebuigen met de wind… brrr.  De Drentse bijnamen Waggelbos en Waggelboom geven die beweging al aan. Toch zijn ze in feite een verbastering van de Duitse naam Wacholder voor de Jeneverbes.

 

Wacholder 

Bij onze oosterburen is het van hetzelfde laken een pak. Wacholder is de naam van de boom of struik, maar als die naam op het etiket van de fles staat, is het weer gewoon jenever. De naam Wacholder wordt verklaard uit Oud-Hoogduitse woorden als wëchalter, wëchholter en wachalter (dat Oud-Hoogduits is wel de oudst vastgelegde Duitse spraakvorm. Dat dateert van ca. 1000 jaar terug!). Ook waar de boom niet (meer) voorkomt, kent men de naam Wacholder. Het eerste deel van die woorden zou op dat soepele, dat vlechtbare kunnen duiden, maar de ‘dtv-Atlas zur deutschen Sprache’ houdt het op ‘omstreden verklaringen’. Zeker is wel dat het laatste stukje ‘-ter’ een oervorm is van het woord ‘boom’. Het zit nu als ‘-der’ in boomnamen als Wacholder, Hollunder (Vlier) en Flieder (Sering). Het leuke is dat dit woordachtervoegsel (suffix) in de Engelse taal als het woord ‘tree’ (boom) vaste voet gekregen heeft.

De naam Wacholder is de Nederlandse grens overgestoken, zodat in onze grensstreken sprake is van Wakholder, Wakelder, Wakel en Kwakel(e), Wakelboom, Wakelenbos, Kwakelbussche en Waogholt.  Zie je dan struiken bewegen in de wind, dan heb je al gauw een Waggelbos, Waggelbeeren en Waggelboom. De vroegere bessenplukker en stroper ‘Waggeljan’ is zo aan zijn bijnaam gekomen.

 

Hout en bessen 

In oude tijden werd de struik ook vereerd. In Westfalen kent men de bessen nog als ‘Heilige Beeren’. De namen Jachel en Jachenel in het Wendland en oostelijker gelegen gebieden worden toegeschreven het woord ‘jachlowza’ (wat jeneverbesstruik in het wendisch is), maar dat diepere wortels heeft in het oudslavische woord ‘jahode’ voor bessen.                                

Het gebruik van het hout leverde diverse bijnamen op. In de bijnamen Kranawitt, Kranawitten en Kramwit of Kramet klinkt ‘wita’ (hout) door, afkomstig uit het oudhoogduitse woord ‘chranawitha’ . Deze bijnamen komen vooral voor in het Zuidoostelijk deel van Duitsland en Oostenrijk.

Het geurige jeneverbeshout werd gebruikt om vlees en vis te roken, maar het schijnt ook benut te zijn bij het maken van wierook en sterke drank. De jeneverbes zou in de ‘Highlands of Scotland’ zo schaars geworden te zijn, omdat er onnoemelijk veel takken zijn opgestookt voor de illegale drankstokerijtjes. Het hout gaf in vergelijking met ander brandhout weinig rook af, wat de kans op ontdekking verminderde…

Niettemin is de kruidige rook van de jeneverbestakken in de middeleeuwen gebruikt als ‘ontsmettingsmiddel’, dan wel beschermingsmiddel tijdens uitbraken van de pest. In de 18de eeuw is dit middel opnieuw ingezet om ziekenhuizen waar de pokken heersten ‘te zuiveren’. In het Duitse taalgebied -vooral in het uiterste zuidwesten- heeft dit roken geleid tot de bijnaam Reckholder (via ’räuken van ‘rauchern’). De namen Kaddik, Kaddig, Kattich of Kaddakas in Noordoost-Europa hangen, volgens de taalkundigen, samen met het Litouwse woord ‘kadagys’ en het oudpruissische ‘kadegis’, waarin via Silezische  en oudslavische  woordafleidingen het ‘rauchern’ terug te vinden is.

De namen Knirk, Knister en Knastebusch in en om Pommern geven weer hoe het ‘knetteren’ van brandend jeneverbeshout in de rookoven klinkt.

 

Sprookjesboom 

Een zeer merkwaardige bijnaam voor de jeneverbes van de Weser tot bij Dantzig, is Machandel, Machandelbaum, Machangel en verbasteringen daarvan (als Macholder). De boom kreeg deze naam door het sprookje ‘Der Machandelbaum’ van de gebroeders Grimm. Wat de naam betekent weet niemand, maar hij kreeg wel vaste voet!

Het is daarom wat merkwaardig dat vele goede eigenschappen van de jeneverbes in het volksgeloof niet tot bijnamen of streeknamen hebben geleid. De twijgen werden op het platteland boven ramen en deuren van hofsteden aangebracht ter bescherming tegen demonen, boze geesten en heksen. Met palmpasen dienden de altijd groene twijgen als palmbos, maar werden ook als versiering bij dorpsfeesten gebruikt. Erg bijgelovige boeren in het Duitse taalgebied wilden vroeger liefst een hele jeneverbesstruik onder de fundering van het pand hebben liggen. Dan waren ze eens en voor altijd van duistere machten af. Deze gebruiken hebben echter geen bijnamen opgeleverd, voorzover bekend.

 

Jan Tuttel (Eelde)
12 september 2005

 

Geraadpleegde literatuur:

·          dtv-Atlas zur deutschen Sprache; uitg. München, 1978,  (9de druk 1992)

·          de Vries & Tollenaere; Etymologisch woordenboek, uitg. 1991 Het Spectrum (6de druk)

·          Volkswoordenboeken of streekbeschrijving van de volgende auteurs: Edelman/Harm Tiesing (1974), H.Tj. Waterbolk (1949), Jan Tissing (1992), G.H.Kocks (1997), H. Molema (1995, reprint van 1887), A.H.G. Schaars (1989), A.G. Koenderink (1980), G.J.H. Dijksterhuis (1981)

·          J. Edward Miller; The Tree-book, uitg. London 1992

·          Op internet: uitgebreide, veelzijdige Duitse informatie, geproduceerd en gepubliceerd ter gelegenheid van het nationale project ‘Der Wacholder – Baum de Jahres 2002’.

·          www.jeneverbesgilde.nl

·          www.waggeljan.nl

 
 

 

 


Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
This material may not be published, broadcast, rewritten or redistributed in any form, including digital,
without the prior consent and written agreement by the author.