Over
de vele namen van de Jeneverbes (Juniperus communis)
De Jeneverbes is een merkwaardige struik,
al eeuwenlang. Half Nederland kent hem echter niet, in tegenstelling tot de
jenever zèlf. Ooit was dat zelfs in bepaalde gebieden een volksdrank, toen men
in tijden van armoe en ellende troost in de fles zocht. In deze tijd is de
kwaliteit van deze sterke drank vele malen beter, zodat de jenever in België en
Nederland gewoon zijn eigen fijnproevers kent. Tijden veranderen, maar de
naamgeving niet. In de 13de eeuw was de oudst bekende Nederlandse
benaming voor de struik Jeneuver of Jeniever. De drank ontleent zijn naam dus
aan de smaakmaker, de bessen van deze struik. Ergens in de 17de eeuw
werd deze methode ontdekt, zodat er al meer dan 300 jaar jeneverstokerijen
actief zijn (de ‘branderijen’). De naam is eigenlijk uit het Frans afkomstig:
‘Genièvre’, wat hier verbasterd werd tot genever en jenever. Koning Willem III,
die ook beslommeringen in Engeland had, zorgde ervoor dat het populaire drankje
overzee bekend werd. Dat ontwikkelde zich daar weer tot de gin zoals wij die nu
kennen.
Juniperus communis
Elke plant of struik heeft een botanische
naam. Onze Jeneverbes heet overal ‘Juniperus communis’. Het is een van de 60
soorten die op het Noordelijk Halfrond voorkomen. Er zijn diverse verklaringen
voor die naam Juniperus, die taalkundig verwant zou zijn met ‘Juncus’ (Pitrus).
Dat zou kunnen wijzen op het goed kunnen vlechten (met de soepele takken). We
zien straks bij de Duitse namen en bijnamen een zelfde verklaring. De struik
heet in Nederland ook Jeneverboom of Jeneverbesbos, maar veel leuker zijn de
Oost-Nederlandse regionale namen: Damme, Dammer, Damberenbos, Damberen,
Dankberbei, Dangerbeien (beien zijn bessen), Dampol of Dampölle en Menneke of
Oldemennekesboom. Beide laatste namen leiden ons naar afgelegen heidevelden met
dichte nevel of mistflarden, waar ineens eigenaardige donkere gedaanten
opduiken. Je schrikt je lam, het spookt! Dan blijken het jeneverbesstruiken te
zijn. Als ze iets meebuigen met de wind… brrr. De Drentse bijnamen Waggelbos en
Waggelboom geven die beweging al aan. Toch zijn ze in feite een verbastering van
de Duitse naam Wacholder voor de Jeneverbes.
Wacholder
Bij
onze oosterburen is het van hetzelfde laken een pak. Wacholder is de naam van de
boom of struik, maar als die naam op het etiket van de fles staat, is het weer
gewoon jenever. De naam Wacholder wordt verklaard uit Oud-Hoogduitse woorden als
wëchalter, wëchholter en wachalter (dat Oud-Hoogduits is wel de oudst
vastgelegde Duitse spraakvorm. Dat dateert van ca. 1000 jaar terug!). Ook waar
de boom niet (meer) voorkomt, kent men de naam Wacholder. Het eerste deel van
die woorden zou op dat soepele, dat vlechtbare kunnen duiden, maar de ‘dtv-Atlas
zur deutschen Sprache’ houdt het op ‘omstreden verklaringen’. Zeker is wel dat
het laatste stukje ‘-ter’ een oervorm is van het woord ‘boom’. Het zit nu als
‘-der’ in boomnamen als Wacholder, Hollunder (Vlier) en Flieder (Sering). Het
leuke is dat dit woordachtervoegsel (suffix) in de Engelse taal als het woord
‘tree’ (boom) vaste voet gekregen heeft.
De naam Wacholder is de Nederlandse grens
overgestoken, zodat in onze grensstreken sprake is van Wakholder, Wakelder,
Wakel en Kwakel(e), Wakelboom, Wakelenbos, Kwakelbussche en Waogholt. Zie je
dan struiken bewegen in de wind, dan heb je al gauw een Waggelbos, Waggelbeeren
en Waggelboom. De vroegere bessenplukker en stroper ‘Waggeljan’ is zo aan zijn
bijnaam gekomen.
Hout en bessen
In oude tijden werd de struik ook vereerd.
In Westfalen kent men de bessen nog als ‘Heilige Beeren’. De namen Jachel en
Jachenel in het Wendland en oostelijker gelegen gebieden worden toegeschreven
het woord ‘jachlowza’ (wat jeneverbesstruik in het wendisch is), maar dat
diepere wortels heeft in het oudslavische woord ‘jahode’ voor
bessen.
Het gebruik van het hout leverde diverse
bijnamen op. In de bijnamen Kranawitt, Kranawitten en Kramwit of Kramet klinkt
‘wita’ (hout) door, afkomstig uit het oudhoogduitse woord ‘chranawitha’ . Deze
bijnamen komen vooral voor in het Zuidoostelijk deel van Duitsland en
Oostenrijk.
Het geurige jeneverbeshout werd gebruikt om
vlees en vis te roken, maar het schijnt ook benut te zijn bij het maken van
wierook en sterke drank. De jeneverbes zou in de ‘Highlands of Scotland’ zo
schaars geworden te zijn, omdat er onnoemelijk veel takken zijn opgestookt voor
de illegale drankstokerijtjes. Het hout gaf in vergelijking met ander brandhout
weinig rook af, wat de kans op ontdekking verminderde…
Niettemin is de kruidige rook van de
jeneverbestakken in de middeleeuwen gebruikt als ‘ontsmettingsmiddel’, dan wel
beschermingsmiddel tijdens uitbraken van de pest. In de 18de eeuw is
dit middel opnieuw ingezet om ziekenhuizen waar de pokken heersten ‘te
zuiveren’. In het Duitse taalgebied -vooral in het uiterste zuidwesten- heeft
dit roken geleid tot de bijnaam Reckholder (via ’räuken van ‘rauchern’). De
namen Kaddik, Kaddig, Kattich of Kaddakas in Noordoost-Europa hangen, volgens de
taalkundigen, samen met het Litouwse woord ‘kadagys’ en het oudpruissische
‘kadegis’, waarin via Silezische en oudslavische woordafleidingen het
‘rauchern’ terug te vinden is.
De namen Knirk, Knister en Knastebusch in
en om Pommern geven weer hoe het ‘knetteren’ van brandend jeneverbeshout in de
rookoven klinkt.
Sprookjesboom
Een zeer merkwaardige bijnaam voor de
jeneverbes van de Weser tot bij Dantzig, is Machandel, Machandelbaum, Machangel
en verbasteringen daarvan (als Macholder). De boom kreeg deze naam door het
sprookje ‘Der Machandelbaum’ van de gebroeders Grimm. Wat de naam betekent weet
niemand, maar hij kreeg wel vaste voet!
Het is daarom wat merkwaardig dat vele
goede eigenschappen van de jeneverbes in het volksgeloof niet tot bijnamen of
streeknamen hebben geleid. De twijgen werden op het platteland boven ramen en
deuren van hofsteden aangebracht ter bescherming tegen demonen, boze geesten en
heksen. Met palmpasen dienden de altijd groene twijgen als palmbos, maar werden
ook als versiering bij dorpsfeesten gebruikt. Erg bijgelovige boeren in het
Duitse taalgebied wilden vroeger liefst een hele jeneverbesstruik onder de
fundering van het pand hebben liggen. Dan waren ze eens en voor altijd van
duistere machten af. Deze gebruiken hebben echter geen bijnamen opgeleverd,
voorzover bekend.
Jan Tuttel
(Eelde)
12 september 2005
Geraadpleegde
literatuur:
·
dtv-Atlas zur deutschen
Sprache; uitg. München, 1978, (9de druk 1992)
·
de Vries & Tollenaere;
Etymologisch woordenboek, uitg. 1991 Het Spectrum (6de druk)
·
Volkswoordenboeken of
streekbeschrijving van de volgende auteurs: Edelman/Harm Tiesing (1974), H.Tj.
Waterbolk (1949), Jan Tissing (1992), G.H.Kocks (1997), H. Molema (1995, reprint
van 1887), A.H.G. Schaars (1989), A.G. Koenderink (1980), G.J.H. Dijksterhuis
(1981)
·
J. Edward Miller; The
Tree-book, uitg. London 1992
·
Op internet: uitgebreide,
veelzijdige Duitse informatie, geproduceerd en gepubliceerd ter gelegenheid van
het nationale project ‘Der Wacholder – Baum de Jahres 2002’.
·
www.jeneverbesgilde.nl
·
www.waggeljan.nl
|