INDEX 

van dingen & deuntjes

reisverhalen

natuur en landschap

naamkunde

Drentse Aa

volkskunde

paasvuren

Harmjan van Steenwijk

vliegwerk

eem kiek'n

in de smiesterd

wie is wie

gastenboek

over de Tuttels

email Jan Tuttel

email Harmjan van Steenwijk

email WebMaster



Freak ProductionsFreak Productions

Bezoekers:

 

 

laatste update: 24 juli 2005 09:27

naamkunde

 
Werkplaatsnamen Machinefabriek Stork–Hengelo
(een artikel over vernoemingsnamen, door Jan Tuttel)

Alles begint met een vraag. In januari 2001 begon het met: Waarom kende de Kon. Machinefabriek Gebr. Stork & Co. te Hengelo/O. werkplaatsen en afdelingen, die Engeland, Suriname, Insulinde, Mijnschacht, Java en Cuba heetten? In elk geval in de periode 1958-1963, toen ik bij Stork-Hengelo werkte en vakopleidingen volgde (onder meer op de technische ‘Wilhelminaschool’).
Werkplaatsen als pompenwerkplaats, pijpenbuigerij, instrumentenmakerij, ketelmakerij, modelmakerij, ijzergieterij, expeditie, grote stelplaats en dieselproefstand zijn duidelijk. Je weet waarom ze zo genoemd worden.

Maar wat doet een metaalvakman elke dag in Cuba of Sumatra ‘te Hengelo’? Ja, als je naar de machinerie kijkt, weet je wat ze doen, dat wel. In Cuba stonden de slijpmachines en carrouseldraaibanken. In de Mijnschacht (waar je ‘binnendoor’ naar de ketelmakerij kon komen) vond je de hoon- en polijstmachines en hoge carrouselbanken voor groot draaiwerk. Sumatra was een draaierij met meer revolverdraaibanken dan centerdraaibanken. Engeland herbergde de freesafdeling. De werkzaamheden zijn dan wel bekend, maar vanwaar die namen voor zulke werkplaatsen in de ‘grootmetaal’? Op de afdelingen met een landennaam hingen eigen naambordjes, keurig voorzien van het Stork-logo, de ooievaar in een driehoek. Het bordje van de afdeling ‘Engeland’ is begin jaren negentig bij een verbouwing van de vuilstort gered en prijkt nu bij een voormalige ‘Storkiaan’ thuis. De afdelingsnamen lijken vooral vernoemingsnamen, maar wat is de reden voor die naamgeving?



Het begin: Hoe kwam Stork in Hengelo?

De machinefabriek is tot stand gekomen nadat de textielindustrie in Twente (steunend op de traditie van huisweverijen en ‘fabriqeurs’ in de 18de eeuw), als ‘katoennijverheid’ vaste voet kreeg. In 1852 werd in Twente de eerste stoomweverij met 360 weefgetouwen geopend. Dit was het begin van een verdere industriële groei, maar toen meende iedere fabrikant nog stellig, dat de machines uit Engeland moesten komen (de bakermat van de textielindustrie). “Slechts de eenvoudigste reparaties werden hier ten lande verricht” (lit.1).

Op een dag troffen ene C.T.Stork, textielfabrikant te Oldenzaal en ene smid Meyling uit Borne elkaar in een herberg te Borne. Meyling was een bekwaam vakman, die bijvoorbeeld zelf een draaibank had gebouwd om reparatiewerk voor textielfabrikanten te kunnen verrichten. In wat we nu een ‘synergetische’ samenwerking zouden noemen, besloten beiden nieuwe wegen in te slaan. In 1859 werd de firma Stork-Meyling & Co opgericht, een machinereparatiebedrijfje gevestigd te Borne.

Na de aanleg van spoorwegen en nadat Hengelo in 1865 knooppunt van spoorlijnen werd, verhuisde de fabriek naar Hengelo (firmant Meyling verliet toen de onderneming). In 1868 werd daar de nieuwe, moderne ‘Machinefabriek Gebr. Stork & Co’ geopend. Ze ging een interessante toekomst tegemoet. De fabriek groeide en vervaardigde (al dan niet in licentie) vele soorten machines en machineonderdelen. Over de hele wereld kwamen haar producten terecht. En in die ontwikkeling duiken onze werkplaatsnamen op.



‘Insulinde’ kwam al vroeg

Uit Velp werd per e-mail gemeld hoe de naam ‘Insulinde’ bij Stork terecht kwam:
“In de begintijd van de fabriek kon ene Hissink -destijds van de Woolderesweg- bij Stork een drukkerijtje beginnen voor het fabrieksdrukwerk. Hissink mocht daar zelf een naam voor bedenken. Dat werd ‘Insulinde’ vanwege goede herinneringen aan zijn geboorteland Nederlands-Indië. Later is de drukkerij buiten de machinefabriek in Hengelo een zelfstandig bestaan begonnen, met steun van ‘meneer Stork’ zelf. De naam ‘Insulinde’ bleef als bedrijfsnaam in gebruik. De eerste klant van de drukkerij was de Machinefabriek Gebr. Stork & Co.”
De Drukkerij Insulinde BV bestaat nog steeds in Hengelo. Ze melden trots hun 75-jarige historie.



Producten en afzetgebieden

Stork was een goede machinefabriek met dochterondernemingen of deelnemingen in andere machinefabrieken. Doordat ze vrijwel alle bewerkingen –van gietstuk tot complete scheepsdiesel, of van bosje pijpen en staalplaten tot stoomketel- in eigen beheer deed, kon de machinefabriek veel producten bouwen en ontwikkelen.
Het ‘Gedenkboek 80 jaar Stork’ (lit.1) noemt specifiek: dieselmotoren voor land- en scheepsgebruik, evenzo met stoomturbines, stoommachines en stoomketels, daarnaast ook complete stoomtechnische en mechanische installaties voor elektrische centrales, complete scheepsinstallaties, centrifugaal- en schroefpompen en andere pompen, complete polderbemalinginstallaties, waterturbines, ventilatoren, apparaten voor de chemische industrie, machinerieën voor de suikerindustrie (rietsuiker) en drijfwerkonderdelen.
In de laatste helft van de 20ste eeuw is dat beeld ingrijpend veranderd. De hele ‘grootmetaal’ in Nederland kreeg het moeilijk.



‘Cuba’ en ‘Java’

De naamgeving van werkplaatsen waar we over spreken, speelde zich vooral in de ‘goede tijden’ af. “Er was vlak na de oorlog werk zat. We stikten van de opdrachten voor elektriciteitscentrales en de mijnen. We draaien ook volop voor onze koloniën, Curaçao, Suriname; daar werden Stork-afdelingen naar genoemd. Cuba was ook een grote klant”, aldus een geïnterviewde ‘Storkiaan’ (lit.2).
Vanaf eind 19de eeuw tot even na de Tweede wereldoorlog speelde Stork een grote rol bij de bouw en het onderhoud van complete suikerrietfabrieken in de tropen. Citaat uit het ‘Gedenkschrift ter gelegenheid van het vijf-en-twintig jarig bestaan’ uit 1893:
“Een deel der nieuwe inrichting was meer bepaald gebouwd met het oog op de suiker-industrie. Sedert 1883 toch werd van deze tak van nijverheid eene bijzondere studie gemaakt. In dat jaar stelde onze firma als vertegenwoordiger op Java den Heer T. Drayer aan, die daar te lande sedert onafgebroken werkzaam was en er eene niet onbelangrijke markt voor onze producten wist te vinden. Grooter installaties werden in de laatste jaren vele afgeleverd. In nieuwe richting traden wij op Java op door te trachten de sympathie der suikerfabriekanten op te wekken voor het systeem van sap-winning door diffusie-“
Uit een brochure van 1914 ‘Voortbrengselen der fabriek” stamt het volgende citaat:
“De goede reputatie, welke onze machinerieën op Java genieten, trok ook de aandacht van suikerfabriekanten van Cuba, die Java bereisden, en was de aanleiding tot het oprichten van een agentschap in Havanna. In het jaar 1914 werd door ons de bijna complete inrichting geleverd voor een Suikerfabriek op Cuba. - Alléén voor de oogstjaren 1913 en 1914 werden voor Java en Cuba 33 molens en 6 crushers geleverd, terwijl nog 7 molens en 3 crushers in bestelling zijn”.

Op Java stonden na de Tweede wereldoorlog 18 suikerfabrieken van Stork, maar de export van deze producten ging ook naar Midden- en Zuid-Amerika, India, Egypte en de Congo. ‘Suiker’ –zoals de hele Hengelose bedrijfstak van de machinerieën voor de rietsuikerindustrie kortweg werd genoemd- was lang een steunpilaar van de Hengelose machinefabriek. In de hal van de technische school ‘Wilhelminaschool’ stond begin jaren zestig nog een werkend model van een complete suikerrietfabriek, schaal 1:10. Dit is vermoedelijk het in Hengelo vervaardigde ‘model der moleninstallatie’, dat ingezonden werd voor de Koloniale Tentoonstelling te Semarang, begin 20ste eeuw (mededeling dhr. Gerard Löbker)
Gezien het bovenstaande, kunnen we gevoeglijk aannemen dat de werkplaatsnamen ‘Cuba’, ‘Sumatra’ en ‘Java’ zijn genoemd naar de goede afzetgebieden van de producten voor de suikerindustrie. Vernoemingsnamen naar ‘het oord van verdienste’ dus.

 

En ‘Mijnschacht’ dan?

De eerste gedachte is, dat de afdeling ‘Mijnschacht’ – analoog aan de suikermolens - wel zal herinneren aan de goede afzet van installaties voor de steenkoolmijnen. Bij deze afdelingsnaam zit nog een extra historisch verhaal. De fabriekshal waarin de mechanische werkplaats ‘Mijnschacht’ ondergebracht was, had eerder een andere bestemming.
Het was de eerste locatie van de ijzergieterij, die er van 1868 tot 1902 was gehuisvest. In 1902 werd de gieterij verplaatst naar de plek waar ze tot op de dag van sluiting in bedrijf is geweest. In 1915, 1928, 1947-1950, 1963 (nieuwe elektro-ovens) en ook later nog zijn uitbreidingen en verbeteringen doorgevoerd.
In de jaren zeventig werd de ijzergieterij gesloten. Zelfs de meest bekwame handvormers waren op het laatst aan het kozijnen schilderen gezet. Hun eigenlijke werk zat al in de lage lonen-landen.

In de tijd toen de gietijzeren producten nog volop aftrek vonden, waren onder meer de steenkoolmijnen een goede klant. Een citaat uit de brochure van Stork ‘Voortbrengselen der fabriek’ uit 1914:
“Eene specialiteit vormt o.a. het gieten van schachtbekleding voor mijnen”.
Het komt ons voor dat aan die productbestemming de voormalige ijzergieterij-hal zijn benaming ‘Mijnschacht’ kan ontlenen. Oók als daar een halve eeuw later gigantisch grote hoon- en polijstmachines en carrouselbanken staan. (En ik ken ze allemaal: als loopjongen-leerjongen was het zaterdagmorgen ‘machines poetsen’ geblazen. Vooral bij die grote krengen van dingen…).

Ik denk dat we nu wel mogen zeggen dat de onderzochte afdelingsnamen van werkplaatsen bij Stork-Hengelo in zijn algemeenheid naar ‘het oord van verdienste’ zijn vernoemd. Ook de ‘Mijnschacht’.

 

Waarom vernoemingsnamen?

De namen van werkplaatsen en afdelingen zijn vernoemingsnamen. Robert Rentenaar (naamkundige) heeft naar deze namencategorie onderzoek gedaan (lit.3):
“Vernoemingsnamen zijn ‘plaatsnamen’, die zijn ontstaan doordat men op basis van de eraan verbonden bijbetekenissen of ‘secundaire connotaties’ bewust een elders voorkomend toponiem uitgekozen heeft om, zonder dat er van een topografische samenhang sprake is, voor de benoeming van een andere lokaliteit opnieuw als naam te functioneren”.
De motieven om dat te doen, zijn zeer uiteenlopend. Het levert in elk geval leuk speurwerk op.
“Vernoemingsnamen konden ontstaan omdat plaatsen en streken elders in de wereld om bepaalde redenen op mensen een zodanige indruk maakten, dat ze de namen daarvan opnieuw in hun eigen plaatsnaamgeving gingen gebruiken” zegt Rentenaar. Maar klopt dat in ons geval ook voor ‘oorden van verdienste’, c.q goede afzet- en handelsgebieden?

 

Handels- en afzetgebieden als ‘oorden van verdienste’

In Paterswolde wellicht, bij ‘villa Java’ aan de Hoofdweg 232, een fraai Jugendstilpand. Het is gebouwd in 1907 voor Klaas Tiktak, koffie- en theefabrikant te Groningen. Latere bewoners hebben in 1990 een restauratie doorgevoerd. De naam is ooit weggeschilderd, omdat toenmalige bewoners “de naam Java niet veel zei”. Vanwege vragen uit het dorp “Er komt toch wel weer Java op te staan? Zo kennen wij het huis, hoor”, is de naam er weer op geschilderd (lit.4). Naar ter plaatse verluidt is de naam Java door de familie Tiktak gegeven naar ‘het oord van verdienste’.

Een tweede bewijs voor het optreden van vernoemingsnamen in de handel, treffen we aan bij oude pakhuizen in handelshavens. Dènken we. Echter niet direct bij de oude VOC-pakhuizen, die getooid zijn met namen als ‘de Liefde’ (Delft), ‘de Compagnie’ (Dordt), ‘de Valk en ‘de Hamer (beiden Harlingen) of ‘de Glazen kast’ en ‘de Kemel’ (beiden Middelburg). Ook de klassieke pakhuisnamen op het Amsterdamse Prinseneiland helpen ons niet verder, op die ene met de naam ‘Borneo’ na. Het wordt al beter in Schiedam, waar sinds 1810 de pakhuisnamen ‘Norfolk’ en ‘Archangel’ bekend zijn.

 

Pakhuisnamen in Groningen

In Groningen ligt het beste bewijs voor vernoemingnamen vanwege handel of verdienste. De stad kent al eeuwenlang een regionale, maar ook internationale handelstraditie. Muntvondsten uit de 11e eeuw in het Oostzeegebied wijzen in die richting. In de 13de eeuw blijken ‘Stadjers’ actief in Engeland en in het Oostzeegebied. Geleidelijk aan verschijnen aan de kaden pakhuizen waarvan de schaal nog beperkt blijft, tot in de 19de eeuw. Daarna worden de opslagpanden groter en trotser.

Qua namen vormen de v.m. pakhuizen ‘Albion’ (19de eeuw, Noorderhaven), ‘London’ (18de eeuw, Hoge der A) en ‘Libau’ (19de eeuw, Hoge der A) mooie voorbeelden van vernoeming naar ‘oorden van handel en verdienste’.
“De naam Libau (havenstad aan de Oostzee) herinnert nog aan de handel met Letland, waar evenals de overige Oostzeelanden in de 18de en vooral 19de eeuw vanuit Groningen veel handel mee werd gedreven, vooral in graan” (lit.5).



Tot slot

Na deze wereldreis van namen, die als vernoemingsnaam opnieuw gebruikt zijn in Nederland, resten er altijd nog (detail)vragen. Zoals: Is er een specifieke reden waarom een afdeling bij Stork-Hengelo ‘Engeland’ is genoemd? En hoe is dat bij andere grote machinefabrieken geweest, zoals Werkspoor, Demka of De Schelde? Elke interessante aanvulling is welkom.
 


Geraadpleegde bronnen:
1 – ‘Gedenkboek 80 jaar Stork’, uitg. Hengelo 1948
2 - ‘Stork-nummer’ van Inslag- periodiek tijdschrift Twente, 3e jrg. nr. 2 (1982)
3 - Rentenaar, R. ‘Vernoemingsnamen, een onderzoek naar de rol van vernoeming in de Nederlandse toponymie’, uitg. Amsterdam 1985 (2e druk)
4 - Henk Hack. ‘Mensen en Monumenten in Eelde’, uitg. Bedum 1998
5 - Rita Overbeek & Henk Kortekaas. ‘Van London tot Libau - pakhuizen in Groningen’, uitg. Groningen 1991.
6- internetscans op trefwoorden pakhuis, pakhuizen en pakhuisnamen
7- gesprekken met (weduwen van) oud-‘Storkianen’, alsmede eigen aantekeningen & ervaringen (tot en met de bloedende verwondingen tijdens het ‘krullentrekken’ in 1958 als leerjongen in de draaierij Sumatra van Stork-Hengelo)
8- schriftelijke mededelingen dhr. Gerard Löbker (20-11-2002)
9- Brochure ‘De Gieterij van Stork-Hengelo’, uitg. z.j. (1950?)


(auteur Jan Tuttel: 13 oktober 2002; geheel herzien en uitgebreid 20 januari 2004, met dank aan Gerard Löbker)
 

 

 

 


Copyright 1995 - 2008 Han Tuttel. All rights reserved.
This material may not be published, broadcast, rewritten or redistributed in any form, including digital,
without the prior consent and written agreement by the author.