De
verborgen geheimen van de vlinder
Vlinders spreken tot de verbeelding van
mensen, waardoor een vlinder soms wat anders kan zijn dan het lijkt.
Natuurkenners zien vlinders als 'ambassadeurs van de natuur', want deze vrolijke
fladder- en wapperdiertjes kunnen mensen dichter bij de natuur brengen.
Tegelijkertijd dienen ze als boodschapper van de toestand van natuur en milieu.
Het aantal vlinders kan een maat zijn voor de kwaliteit van de natuurlijke
omgeving. In een redelijk groene buurt in Nederland, moet je in eigen tuin en
woonomgeving toch wel een 18 tot 20 soorten kunnen aantreffen.
Als je dan die vlinders geleidelijk leert
herkennen, krijg je ook een mondvol eigenaardige taal te pakken. Er komen
rijkgekleurde woorden over je lippen als landkaartje, koevinkje, kleine vos,
zandoogje, citroenvlinder en dagpauwoog. Als het goed gaat mag je ook een paar
keer gehakkelde aurelia roepen. Maar… als je dan denkt de vlinders te kennen,
heb je het mis. Je kent hun namen en meer ook niet.
Dolende zielen
De diepere geheimen van de vlinder liggen
elders. Ze liggen verborgen in de taal, in de benamingen en in geloof en
bijgeloof.
Wij noemen het diertje vlinder, maar Prikkebeen verzamelde uitsluitend kapellen.
De Britten hebben het over butterfly, maar bij onze oosterburen vliegt de
Schmetterling. De soortnamen zijn naast praktisch (koolwitje, gentiaanblauwtje)
ook feestelijk tot sprookjesachtig: oranjetipje, Apollovlinder, koninginnepage
of zilveren maan. Het kan niet of hier spreekt meer uit - iets van een andere
wereld…
Vlinders zijn niet wat je ziet. Vroeger
meende men hier de dolende zielen van de doden in te herkennen, Je kon ze beter
met rust laten. Het kan nog erger: vlinders zijn dan heksen in een betoverde
gedaante, die op het platteland stiekem de room en de melk oplebberen. Groninger
dialectnamen voor vlinders als roomzoeper en roomslikker duiden daar ook op, net
als de betiteling botterhekse voor sommige vlindersoorten. De butterfly van de
Britten hoort ook in deze categorie thuis.
De Duitse naam Schmetterling is van
hetzelfde laken een pak. Schmetten is een aan het Tsjechisch smetana ontleend woord voor room. Op de taalkaart (dtv-Atlas zur
deutschen Sprache, pag. 222-223 i/d 9de druk 1992) zie je dit woord
in een krans om Tsjechië liggen, met ernaast woorden als Sahne, Rahm (room) en
andere dialectvarianten. Toch heeft deze oude regionale 'roomzoeper'-naam het
gebracht tot het officiële Hoogduitse woord voor vlinder.
In de Gelderse Achterhoek is de volksnaam mölkenteuver voor vlinder nog bekend.
De oude heksen in vlindergedaante doen het dus nog goed!
Voggelklaos en Oelenjan
Voor de kleurige dagvlinders zijn ook
vrolijker namen in omloop, zoals in Twente: zommervoggel en meivoggel. De
vroegere Denekamper schoolmeester-natuurkenner Bernink (ook stichter
van het natuurmuseum Natura Docet), had in de volksmond de bijnaam
'Voggelklaos' vanwege zijn vlinderhobby. In Eelde vertelde een lid van de
familie Bekkering me, dat in hun familie iemand 'Oelenjan' werd genoemd. Hij had
ook 'leefhebberie an vlinders'. Kennelijk ook aan de nachtvlinders (uiltjes),
die hier oelen of flapperoelen genoemd worden.
In de laatste uitdrukking is het
flapperen, het gedoe met de vleugels herkenbaar. Die achtergrond
ligt ook
besloten in ons woord vlinder. Taalkundig gezien komt dat van fladderen.
Maar: waarom sprak Prikkebeen dan steevast van
kapellen? Dat is de schuld van Sint Martinus.
Sint Maarten
Kappellen zijn vlinders, maar zijn
eveneens (delen) van gebouwen met een religieuze functie. Het is allemaal
begonnen in de 4de eeuw, toen een krijgsman in Amiens een bedelaar
zag die verrekte van de kou. Deze jeugdige krijgsman te paard,
Maarten geheten, sneed zijn soldatenmantel doormidden en gaf de bedelaar
de helft. De gulle jongeman leidde nadien een vroom en deugdzaam leven en bracht
het zelfs tot bisschop van Tours. Hij werd later heilig verklaard, maar is in
Noord-Nederland vooral bekend als 'de' Sint Martinus van onder meer de Groninger
Martinikerk en van het Sint Maartenfeest op zijn naamdag, 11 november.
Zijn daad van barmhartigheid maakte hem
echter beroemd. Een deel van de mantel (capella,
van 'manteltje') werd als relikwie bewaard in een apart kamertje bij de kerk.
Dat vertrek ging op zijn beurt óók capella heten, wat ongeveer 1100 jaar
geleden veranderde in het zelfstandig woord kapel. Die priester, die
oorspronkelijk toezicht hield, werd kapelaan genoemd.
De
etymologen menen nu, dat vanwege dat fladderig mantelstukje (capella),
de vlinder ook de benaming kapel opdeed (in de 15de eeuw geschreven
als capelle). Een feit is dat er nog
steeds vlindersoorten bestaan met een naam waarin het woord 'mantel' voorkomt.
Zo kennen we de rouwmantel (met ingetogen kleuren) en de uitbundiger gekleurde
keizersmantel.
Bijnamen
De vlinders hebben taalkundig gezien een
lange geschiedenis. In hun benaming zit oeroud bijgeloof en middeleeuws geloof
verborgen. Toch kan een actueel voorval aanleiding zijn voor nieuwe bijnamen.
Zo hebben wij de grote weerschijnvlinder
per 2 juli 1992 omgedoopt tot wodkavlinder. In het Weserbergland, op de Heinberg
achter Fredelsloh, was deze blauw oplichtende vlinder niet weg te slaan van een
duisterblauwe Lada. Hij deed zich te goed aan de te pletter geraakte vliegjes
voor op de auto.
We fotografeerden het mooie beestje
uitbundig en zetten de vlinder daarna terug in het struikgewas. Met die
vlinderfoto wonnen we een fles wodka bij de lezersrubriek van het vroegere
Lada-tijdschrift Trojka. Vandaar.
Nu rijden we een rode Ford en zoeken nog een vlinder die 'Winefly' wil gaan
heten.
Jan Tuttel
(bewerkte
en uitgebreide versie van een artikel dat oorspronkelijk verscheen in 'Om De
Drie Maagden', personeelsblad van de provincie Drenthe, juni 1995 - jrg.20,
nr6.)